Auteur(s): Ellen Van Houdenhove, Luk Gijs, Guy T’Sjoen, Paul Enzlin
Beschouwing.
In dit tweede artikel van een tweeluik over aseksualiteit wordt dieper ingegaan op empirische bevindingen entheoretische perspectieven met betrekking tot aseksualiteit. De aseksuele populatie wordt gekenmerkt door een grote variatie in termen van relationele status, relationele ervaring, seksuele ervaring, seksueel gedrag, seksuele beleving en masturbatie. In de literatuur worden verbanden gerapporteerd met aspecten van seksueel functioneren (o.a. seksueel verlangen, subjectieve opwinding), biologische factoren (lengte, fysieke gezondheid), psychologische factoren (alexithymie, sociale terugtrekking) en sociodemografische factoren (o.a. geslacht, religie). Theoretische verklaringsmodellen voor aseksualiteit kunnen in vier groepen worden onderverdeeld: ontwikkelingsmodellen (hechtingstheorie, exotic becomes erotic-theorie, theorie rond verstoorde bijniermaturatie), motivationele modellen (incentive motivation-theorie, biogedragsmatig model over liefde en verlangen), psychopathologische modellen (aseksualiteit als bijproduct van schizoïde persoonlijkheidstoornis of autismespectrumstoornis) en een seksueel oriëntatiemodel (aseksualiteit als vierde seksuele oriëntatie). Hoewel elk van deze modellen interessante perspectieven biedt, is er tot op heden geen empirische onderbouwing voor deze modellen. Er is duidelijk behoefte aan meer onderzoek, waarbij we er voor pleiten om het bestaande onderzoek aan te vullen met beeldvormingonderzoek, hormonale analyses en psychofysiologisch onderzoek. Ook de mogelijke impact van een traumatische seksuele voorgeschiedenis verdient onderzocht te worden. Verder kan een crossculturele vergelijking interessante inzichten bieden die tot een beter begrip van aseksualiteit kunnen leiden.