Auteur(s): Peggy Cohen-Kettenis
Beschouwing.
De vraag of een genderidentiteitsdiagnose in de vijfde editie van de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-5), het classificatiesysteem van de American Psychiatric Association (APA), zou moeten worden gehandhaafd, heeft veel discussie opgeleverd. Immers, handhaving heeft zowel voor- als nadelen. Vooralsnog heeft de APA de voordelen groter geacht dan de nadelen en beslist om genderidentiteitsdiagnoses opnieuw in de DSM-5 op te nemen. In vergelijking met de vorige versie werden er wel belangrijke veranderingen aangebracht, waarmee werd getracht om de nadelen van een handhaving zo goed als mogelijk te ondervangen. De belangrijkste veranderingen in de DSM-5 hebben betrekking op: de naamgeving (genderdysforie i.p.v. genderidentiteitsstoornissen), de positionering in de DSM (los van parafilieën en seksuele disfuncties), de conceptualisatie van het hoofdcriterium (incongruentie tussen ervaren en toegewezen gender als kern), het loslaten van het denken over ‘geslacht’ en ‘gender’ als binaire constructen én strengere criteria voor een genderidentiteitsdiagnose bij kinderen. De keuze voor een andere naamgeving, een andere positionering en strengere kindercriteria werd gemaakt om daarmee stigmatisering van gendervariant gedrag en genderdysforie te kunnen voorkomen. De nieuwe conceptualisering van genderdysforie maakt hopelijk duidelijker dat het een complex verschijnsel is, dat zich op verschillende manieren kan ontwikkelen en manifesteren. Voorheen hield het voldoen aan de criteria vrijwel automatisch een bepaalde behandelvorm in, zoals een geslachtsaanpassende (d.w.z. hormonale en chirurgische) behandeling. In de huidige conceptualisering van genderdysforie is getracht explicieter te maken dat zo’n uitgebreide medische behandeling niet noodzakelijk aan de diagnose gekoppeld is, maar dat ook andere behandelvormen (bijv. alleen hormonen of operaties of combinaties van medische en psychologische interventies) zinvol kunnen zijn.