Auteur(s): Angela J. M. Crott

De geleidelijke acceptatie van homoseksualiteit in de twintigste eeuw in Nederland is goed te volgen aan de hand van de vier discoursen die gedurende de eeuw in opvoedboeken voor jongens zichtbaar worden. Met het geloof stevig in het zadel staat in het eerste en het tweede discours homoseksualiteit als seksuele zonde centraal. Door de secularisatie en de seksuele revolutie in de jaren zestig krijgt homoseksualiteit als een vorm van seksuele voorkeur alle aandacht in discours drie en vier.
In het eerste discours, dat doorloopt tot in de jaren zestig, wordt de oudere homoseksueel als verleider van de jongen neergezet. Het tweede discours van homoseksualiteit als een voorbijgaande fase in een - vooral geestelijke - jongensvriendschap, komt in de jaren vijftig tot stilstand. Het derde discours van homoseksualiteit als een aangeboren seksuele gerichtheid neemt een aanvang in het begin van de jaren zestig en blijft, ondersteund door de homoemancipatiebeweging van de jaren zeventig, een vaststaand gegeven in de jongensopvoedboeken. Vanaf midden jaren tachtig komt het vierde discours op gang waarin opvoeders de homoangst van puberjongens onderkennen en proberen te bezweren.
In hun zoektocht naar hun mannelijke identiteit verwerpen veel jongens andermans en eigen (vermeende) homoseksuele en dus onmannelijke neigingen tot intimiteit. Deze homo-angst belemmert hun acceptatie van homoseksualiteit. Het is aan ouders en andere opvoeders jongens er steeds opnieuw op te wijzen dat homoseksualiteit en mannelijkheid elkaar niet hoeven uit te sluiten.