Auteur(s): Ine Vanwesenbeeck

Samenvatting

Bij gelegenheid van haar emeritaat, reflecteert de auteur op ontwikkelingen met betrekking tot het seksueel welzijn van jongeren. Geopend wordt met een korte beschouwing van de stand van zaken op dat vlak in Nederland en van een paar relevante aspecten van de tegenwoordige maatschappelijke context. Vervolgens wordt dieper ingegaan op enkele centrale thema’s op het snijvlak van gender en seksualiteit, op de rol van hedendaagse technologisering en sociale media, en op (valkuilen in de) seksuele vorming. In het slotwoord wordt onder andere gepleit voor de nood- zakelijke verruiming van de academische aandacht voor het thema.

In 2021 is de Bijzondere Leerstoel Seksuele ontwikkeling, diversiteit en gezondheid aan de Universiteit Utrecht opgeheveninfo. Daarmee wordt een periode van 10 jaar wetenschappelijke focus op (aspecten van) het seksueel welzijn van jongeren afgesloten. Bij die omstandigheid is een bespiegeling op zijn plaats. Dit artikel beoogt die bespiegeling te zijn. Ik zal reflecteren op het seksueel welzijn van hedendaagse jongeren in het licht van de hedendaagse samenleving. Ik kijk naar enkele markante constanten en verschuivingen in het huidige tijdsgewricht. Conform de leeropdracht is de focus hier vooral op de westerse wereld, meer in het bijzonder op Nederland. Enkele opvallende trends in publiek debat en wetenschappelijk onderzoek zullen de revue passeren. Wellicht kan deze bespiegeling mede richting geven aan ter zake wetenschappelijke aandacht die onder vele (andere) academische noemers tot verdere bloei zal komen in de komende tijd.

Ik zal eerst een korte schets geven van het seksueel welzijn van jongeren in Nederland, voor zover we daar kennis van hebben. Vervolgens probeer ik dat te plaatsen tegen de achtergrond van 'de toestand in de wereld2' waar moderne jongeren mee van doen hebben. Twee thema’s zijn vervolgens onontkoombaar. Ten eerste de meervoudige ontwikkelingen op het terrein van gender en seksualiteit, een onderwerp dat mij van oudsher aan het hart gaat. Ten tweede bespreek ik technologisering en (sociale) media, welke nu en in alle verdere toekomst zulke vergaande consequenties hebben voor relaties en seksualiteit. Een afsluitende reflectie op de seksuele vorming is uiteraard ook aangewezen. Ik probeer zo min mogelijk overlap te creëren met eerdere (rechtstreeks terzake) artikelen van mijn hand in dit tijdschrift in de afgelopen tien jaar3, maar zal daar niet geheel in slagen.

Seksueel welzijn van jongeren in Nederland

De laatste editie van ons nationale onderzoek naar de seksualiteit van jongeren, Seks onder je 25e, is alweer vijf jaar oud (de Graaf et al. , 2017). De populatie jongeren die toen onderzocht is, wordt ook wel aangeduid als Zoomers (Generatie Z, geboren 1996-2010). De iets oudere Millennials (Generatie Y, geboren 1980-1995) zullen ook nog kleur aan de data hebben gegeven.

Nu, anno 2022, zal veel vergelijkbaar zijn qua seksueel welzijn. Maar in sommige opzichten kunnen zich toch ook veranderingen hebben voltrokken. Voor een optimaal geactualiseerd beeld van het tegenwoordige seksueel welzijn van jongeren (inclusief zicht op de jongste generatie, geboren na 2010) is het wachten op het volgende onderzoek.

Hoe staat het ervoor?

Maar kijken we naar de informatie die we nu hebben op basis van die laatste populatiestudie van de Graaf en collega’s, dan lijkt het op het eerste gezicht best goed (om niet te zeggen wonderlijk wel) te gaan met het seksueel welzijn van jongeren in Nederland. Negen op de tien meisjes vindt ‘seks fijn’. Bij de jongens ligt dat nog wat hoger. Ongeveer driekwart zegt ‘tevreden’ te zijn over hun seksleven. Schuld- en schaamtegevoelens worden slechts door een hele kleine minderheid gerapporteerd. Assertiviteit, controle en zelfvertrouwen lijken zelfs iets verbeterd ten opzichte van eerdere metingen. De incidentie van seksuele grensoverschrijding is iets gedaald (maar dat kan nog geen trend worden genoemd). Het aantal nieuwe tienermoeders is in de afgelopen tien jaar gehalveerd (CBS, 2021a). Slechts twee procent (per jaar) krijgt een soa- of hiv-diagnose.

Tegelijkertijd tonen zich notoir negatieve constanten in de seksuele gezondheid van Nederlandse jongeren die veel ruimte voor verbetering bieden. De incidentie van seksueel grensoverschrijdend gedrag is nog steeds hoog: 14% van de meisjes en 3% van de jongens tussen 12 en 25 jaar rapporteren slachtoffer te zijn van seksuele dwang. Bij een kwart van de meisjes (en een aanzienlijk lager deel van de jongens) is daarbij geweld gebruikt. De prevalentiemonitor huiselijk en seksueel geweld (PHGSG; CBS, 2020) vindt een percentage van 22% onder 18 tot 24-jarige vrouwen voor fysiek seksueel geweld in de afgelopen 12 maanden, vier keer zo vaak als hun mannelijke leeftijdsgenoten.

Sekseverschillen blijken eveneens hardnekkig als het gaat om lichaamstevredenheid en seksuele problemen, alle hoge tevredenheidscores ten spijt. Eén op vier jonge vrouwen en één op zeven jonge mannen voelt zich regelmatig onzeker over hun lichaam tijdens seksueel contact. Ruim twee keer zo veel meisjes (20%) dan jongens (9%) ervaren minstens één seksueel probleem waar ze behoorlijk of veel last van hebben; bij meisjes tussen 18 en 20 jaar is dat zelfs een kwart. De grootste sekseverschillen doen zich voor met betrekking tot pijn tijdens seks en het uitblijven van een orgasme tijdens seks. Elf procent van de seksueel ervaren meisjes tussen 12 en 25 jaar ervaart minstens ‘regelmatig’ pijn tijdens penis-in-vagina seks; zeven procent ‘vaak’ of ‘altijd’ (onder jongens 0%). Meer dan één op vijf (22%) ervaart ‘vaak’ geen orgasme (onder jongens 3%). Jongens masturberen nog steeds aanmerkelijk meer dan meisjes. Ongeveer de helft van de jongens haalt minstens een paar keer per week, maar dat geldt voor slechts één op 11 meisjes. Ook het sekseverschil in pornoconsumptie doet zich gestand: twee op vijf jongens doen het vaak tegenover 3% van de meisjes.

Van een andere orde maar eveneens constant is het nadeel van lager opgeleiden en jongeren met een sterk (christelijke of islamitische) religieuze achtergrond: hun seksueel welzijn en mate van geïnformeerd zijn steken op punten nog steeds ongunstig af in vergelijking met anderen. Niet-heterojongeren en jongeren van kleur ervaren specifieke problemen. Hetzelfde geldt voor jongeren in de residentiële jeugdzorg. Daar valt vooral het relatief hoge percentage meisjes op (41%) dat geslachtsgemeenschap tegen de wil heeft meegemaakt (Marra et al. , 2020).

Opvallende ontwikkelingen

Opvallend is de tendens dat hedendaagse jongeren later met seks lijken te beginnen, een trend die al enkele jaren geleden ingezet lijkt (vgl. de Looze et al. , 2014). In Nederland is de leeftijd waarop de helft van de jongeren tussen 12 en 25 geslachtsgemeenschap heeft gehad in 2017 vastgesteld op 18.6 terwijl dat 17.1 jaar was in 2012 (de Graaf et al. , 2017). Een vergelijkbaar generatiefenomeen wordt gevonden in alle westerse landen waar het onderzocht wordt: in het Verenigd Koninkrijk, Finland, Australië, Zweden en de Verenigde Staten (zie bijvoorbeeld Julian, 2019). Jongeren stellen seks en vaste relaties uit, hebben minder seksuele partners, zijn vaker single of hebben vaker helemaal geen seks. In de VS is het percentage ‘seksueel inactieven’ onder 20-24-jarigen meer dan verdubbeld van 6% naar 15% onder Millennials (Twenge, 2017). Auteurs spreken over een ‘aseksuele revolutie’, een ‘seksuele recessie’, over Tinder fatigue en dating burn-out. ‘Sexit’ is de laatste lekkerbekkende kwalificatie die ik tegenkwam.

Een ander opvallende verschuiving is het groeiende bewustzijn en acceptatie van diversiteit bij de laatste generaties jongeren. Afkeuring van homoseksualiteit is bijna gehalveerd sinds 2012 onder de jongeren in Seks onder je 25e. Op het vlak van ‘ras’ en etniciteit, maar zeker ook op dat van sekse, seksuele oriëntatie en genderidentiteit wordt diversiteit sterker gekoesterd door de jongere generaties. Er wordt hen een grote gevoeligheid voor ongelijkheid en onrechtvaardigheid toegedicht. Discriminatie, grensoverschrijding en geweld mogen op de nodige kritiek rekenen. De positieve houding ten aanzien van diversiteit weerspiegelt zich in seksuele identiteiten en gender-expressie. In de VS is tussen 2015 en 2019 onder high schoolers al een toename met dik 40% geconstateerd in zelfidentificatie als gay, lesbisch of biseksueel (van plm. 8 naar 12 procent), onder meisjes sterker dan onder jongens (Rapoport et al. , 2021). In Nederland ontberen we de cijfers nog om te zien of dat hier ook geldt. Maar geaardheid en genderidentiteit zijn onmiskenbaar hot issues in het publieke debat en in het dagelijkse leven. Ook zien we het aantal aan gender gerelateerde hulpvragen sterk toenemen, niet in laatste instantie onder adolescenten, waarover later meer. De tijden van non-binariteit en genderfluïditeit lijken, ook hier, aangebroken.

Er wordt veel verwacht van de adolescenten en jongvolwassenen van de twintiger jaren. Ze staan te boek als ondernemend, woke en veranderingsgezind. De jongste generatie1 wordt al the most transformative generation ever genoemd (McCrindle, 2020). Hen staat ook heel wat te doen en te verteren. Ze groeien op in een complexe, in velerlei opzicht extreem problematische context.

De toestand in de wereld

De huidige generatie jongeren is opgevoed in tijden van liberalisme en individualisme met de idee dat het leven maakbaar is en ‘dat je het zelf moet doen’. Tegelijkertijd lopen ze tegen allerlei beperkingen op. Allerhande lokale en globale onzekerheden en bedreigingen bezwaren ook de seksuele en relationele ontwikkeling van hedendaagse jongeren.

Bedreigingen voor sociale connectiviteit

Wereldwijd wordt met name hun ontwikkeling van sociale connectiviteit nu verstoord door zogenaamd distale factoren, zoals ver doorgevoerde individualisering, grootschalige migratie en bestaansonzekerheid, een klimaatcrisis die haar weerga niet kent en evenzo onvoorstelbare technologische ontwikkelingen (vgl. Finkenauer et al. , 2019). Het aangaan en onderhouden van sociale verbinding, een van de meest belangrijke adolescente ontwikkelingstaken, lijkt een grotere uitdaging dan ooit. Door sommigen wordt een bij uitstek dystopisch beeld geschetst van ‘negatieve relaties’ en aperte ‘nonsocialiteit’ in de moderne tijd (bijvoorbeeld Illouz, 2020), waarover later meer.

Het neoliberalisme wordt (naast technologische ontwikkelingen, waarover ook later meer) vaak aangevoerd als een factor van belang in de moderne seksuele verhoudingen, niet in laatste instantie als negatieve factor voor sociale en seksuele connectiviteit (zie bijvoorbeeld Grzanka et al. , 2016). Zucker en Bay-Cheng (2020) stellen, bijvoorbeeld, dat een neoliberale ideologie die individuele keuze en eigenbelang boven collectief welzijn plaatst, nu ook is doorgedrongen tot het domein van de intieme relaties. Een neoliberale ideologie moedigt eigenbelang aan ten koste van sociale cohesie. Het zou, onder andere, leiden tot een erosion of care in seksuele relaties. Waar een seksuele dubbele standaard en genderstereotype gedragsvoorschriften nog steeds dominant zijn pakt dat, volgens deze auteurs, eens te meer vooral negatief uit voor meisjes en vrouwen.

Effecten op de seksuele start?

De toegenomen individualisering en de moderne (neoliberale, kapitalistische) prestatiemaatschappij worden ook regelmatig aangevoerd als verklaringen voor de uitgestelde relatievorming onder jongeren. Cense (2018), bijvoorbeeld, onderzocht het waarom van uitgestelde seksueel-relationele verbintenissen in Nederland en draagt als één van de belangrijke redenen ‘de succescultuur’ aan. De hoge eisen die jongeren aan zichzelf, aan hun partner, aan hun relaties en, niet in laatste instantie, aan hun ‘eerste keer’ stellen maken dat jongeren belangrijke levenskeuzen op het vlak van seks en relaties nog even voor zich uitschuiven. Overigens, zo betoogt ook Cense, hoeft een keuze om ‘de eerste keer’ uit te stellen beslist niet negatief te zijn. Het is goed mogelijk dat moderne jongeren die een gedegen seksuele vorming hebben genoten, minder snel iets doen waar ze zich ambivalent over voelen of dat tegen hun zin is. Twenge (2017) constateert voor de VS ook een significante daling in het aantal tienerzwangerschappen ten gevolge van het uitstel van sexual debut onder de jongere generaties.

Specifiek voor Nederland spelen flexibilisering van de arbeidsmarkt en een overspannen woningmarkt, ergo onzekerheden op het vlak van (toekomstig) wonen en werken, mogelijk ook een rol in het uitstel van seksuele verbintenissen. Stabiele sociale-economische omgevingen leiden tot andere seksuele en reproductieve strategieën dan instabiele omgevingen (vgl. Eshuis, 2020). Ook COVID heeft het relationele en seksuele leven van veel jongeren belast (zie bijvoorbeeld Duits, 2021). Tijdens de lockdowns hadden Nederlandse jongeren in ieder geval minder seks (Joemmanbaks et al. , 2021). Wereldwijd is door COVID de toegang tot seksuele informatie en dienstverlening drastisch verminderd (zie bijvoorbeeld Westeneng & Both, 2021). Toenemende sociale ongelijkheid maakt bovendien dat bepaalde groepen vaak aan het kortste eind trekken (vgl. ook Vollebergh, 2020), ook op het vlak van het seksueel welzijn. Mensen van kleur, seksuele minderheden (zoals nonhetero’s en sekswerkers) en andere minderbedeelde en sociaal gestigmatiseerde groepen zijn ook op dit vlak aantoonbaar in het nadeel. COVID heeft deze ongelijkheid, zoals vele andere, eens te meer versterkt.

Ook vormt mogelijk het toenemende emotioneel onwelzijn onder jongeren een barrière voor seksueel-relationele expressiviteit. In een aantal westerse landen lijkt sprake te zijn van een dramatische verslechtering in het emotionele welzijn onder adolescenten, met name onder meisjes; in Nederland blijkt dat in enige mate ook aan de hand (de Looze et al. , 2020). De meest recente cijfers uit de CBS Gezondheidsenquête schetsen een grimmig(er) beeld en wijzen op (sinds COVID) toenemende onrust, somberheid en neerslachtigheid onder de Nederlandse bevolking als geheel, maar de stijging is het meest dramatisch onder jongvolwassenen van 18-25 jaar: een kwart van hen was ‘psychisch ongezond’ in de eerste helft van 2021 (CBS, 2021b). Jong en onbekommerd zijn, een belangrijke stimulans voor positieve seksuele exploratie, lijkt voor jongere generaties niet vanzelfsprekend meer. Het seksuele welzijn van specifiek meisjes blijft daarbij, als vanouds, extra belast door aanhoudend seksisme. Ook het welzijn van LHB-jongeren blijft, ondanks een lichte verbetering, nog steeds achter op dat van heterojongeren (Huijnk & van Beusekom, 2021).

Genderthema’s

Het hangt af van je optimistische dan wel pessimistische inslag of je meent dat op het punt van sekse-ongelijkheid en genderverhoudingen het glas halfvol of halfleeg is. Het is natuurlijk overduidelijk dat ook de hedendaagse jeugd nog sterk wordt gedicteerd door hardnekkig seksisme, een dubbele seksuele moraal (zie bijvoorbeeld Emmerink, 2017) en die vermaledijde, verreikende heteronormativiteit: een voorstelling van gender waarin er twee (en echt slechts twee) seksen zijn wiens seksualiteit (en persoonlijkheid) bovendien van nature radicaal verschillend en complementair zou zijn. Maar zeker is ook dat er (eindelijk!) wat begint te schuiven. Ik stip verschuivingen aan voor enkele bij uitstek gendered thema’s: seksuele veiligheid, seksueel plezier en genderdiversiteit. De sterke veranderingsgezindheid van de jongste generatie stemt beslist optimistisch op deze punten.

Seksuele veiligheid

Laat ik eerst een blik werpen op de situatie rond seksuele veiligheid. Onmiskenbaar zijn meisjes en vrouwen nog sterk in het nadeel op dit punt. Maar het protest daartegen zwelt aan. De #MeToo-beweging en andere recente ontwikkelingen laten zien dat grensoverschrijding en geweld echt niet meer gepikt worden. Ook het feit dat meerdere overheden, waaronder de Nederlandse, hun zedenwetten herzien is tekenend (alhoewel het een raadsel is waarom dat in Nederland zo enorm lang moet duren). De belangrijkste tendens is dat de schuld en de bewijslast voor seksuele grensoverschrijding, intimidatie en geweld niet meer primair bij het slachtoffer worden gelegd. Kritiek op victim blaming klinkt alom.

Tijdens het schrijven van dit artikel was juist het wangedrag van enkele bekende Nederlanders bij het tv-programma The Voice of Holland in de openbaarheid gekomen. Meerdere kandidaten van het showprogramma deden een boekje open over uiteenlopende vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag door mannelijke juryleden en andere begeleiders. Het beeld dat opdoemt, is een schoolvoorbeeld van male entitlement, van mannen die zichzelf al te vergaande seksuele vrijheden veroorloven en verwachten daar gewoon mee weg te komen. Het is winst te noemen dat slachtoffers nu eindelijk (een en ander speelt al jaren) met hun verhaal naar buiten durven komen, zij het nog steeds anoniem en met de nodige schroom. Het is ook winst dat het laakbare van het gedrag van de plegers de toon zette in het publieke debat over de zaak. Toen de producent van het programma zich richtte op de vrouwelijke slachtoffers, die in zijn ogen te lang hadden gewacht misstanden aan de kaak te stellen, viel half Nederland over hem heen met het verwijt van victim blaming.

Ik vond het ook ontroerend en hoopgevend dat Nederlandse scholieren vorig jaar te hoop liepen tegen kledingvoorschriften op school. We zagen meiden van 15 en 16 jaar zeggen dat het echt niet kan dat zij de verantwoordelijkheid voor ongewenste reacties van jongens en mannelijke leraren in de schoenen geschoven krijgen. Een enkeling getuigde expliciet dat dat nou precies een bevestiging vormt van de stereotype waanvoorstelling van zogenaamd onbeheersbare mannelijke seksuele drift. Als je je realiseert dat de publicatie die de hegemonie van het male sexual drive discourse voor het eerst benoemde (Hollway, 1984) al dik 35 jaar oud is, kun je niet anders dan verzuchten dat dat ook wel tijd werd. Dat laat onverlet dat het optimistisch en hoopvol stemt om jonge meiden dat gedachtegoed te horen verwoorden. Het heeft best lang geduurd maar de feministische analyse lijkt eindelijk geland.

Recent worden seksuele aanmatiging en agressie steeds nadrukkelijker in verband gebracht met de traditionele mannelijkheidsnorm. De evidentie stapelt zich op dat het rigide hanteren van die norm geassocieerd is met ongezondheid, negatieve interpersoonlijke verhoudingen en, niet in laatste instantie, seksueel gewelddadig gedrag (zie bijvoorbeeld Levant & Pryor, 2020). Mannelijkheid zelf wordt in toenemende mate geproblematiseerd als een vorm van ontmenselijking. Het ontzegt mannen emotionaliteit, zorgzaamheid en verbondenheid. Het wordt meer en meer gekwalificeerd als ‘toxisch’, als een gevangenis waaruit mannen bevrijd moeten worden, ten behoeve van zichzelf, van vrouwen en van de wereld als geheel. Maar de relatie tussen mannelijkheid en geweld is complex. De mannelijkheidsnorm is niet alleen de oorzaak van agressie, maar agressie is tegelijkertijd functioneel in het ‘doen’ van mannelijkheid. Zeker waar die mannelijkheid bedreigd wordt, kan agressie worden ingezet om die vereiste mannelijk dominantie terug te winnen. Zo zou juist ook de toenemende maatschappelijke macht van vrouwen en hun aantrekkende protest tegen seksueel geweld, datzelfde geweld bij bepaalde groepen mannen eens te meer kunnen aanwakkeren. Agressieve daden door de beruchte ‘incels’ (involuntary celebates) zijn een deprimerend voorbeeld van deze mogelijke ‘terugstoot’ (de Swaan, 2019).

Het is dus sterk de vraag in hoeverre het toenemende protest tegen seksuele grensoverschrijding zich gaat vertalen in een daadwerkelijk lagere incidentie van grensoverschrijdend gedrag. Ik zie halsreikend uit naar nieuwe Nederlandse cijfers, vooral voor jongeren. Internationaal zien we nog geen heel duidelijke vermindering in de populatiestudies. Een sterk complicerende factor daarbij is dat groter bewustzijn van seksueel geweld ook steevast hogere incidentie- en prevalentiecijfers met zich meebrengt. Als grensoverschrijding maatschappelijk meer wordt geproblematiseerd, zijn mensen eerder geneigd dergelijke ervaringen als zodanig te benoemen en te rapporteren. Die wetmatigheid is ook een vaak aangevoerde verklaring voor, bijvoorbeeld, de relatief hoge cijfers in Zweden en, in mindere mate, ook in Nederland. Heel lastig voor onderzoekers is dat. Such is life

Seksueel plezier

Zo mogelijk nog moeilijker te meten in bevolkingsonderzoek is seksueel plezier. Mogelijke indicatoren zijn, bijvoorbeeld, masturbatie-ervaring of orgasmefrequentie en ook op deze beide aspecten zijn, vanouds en nog steeds, meisjes en vrouwen onmiskenbaar in het nadeel en zwelt de verontwaardiging daarover aan. En ook dat werd wel tijd, als je beseft dat het baanbrekende essay van Michelle Fine (1988) over the missing discourse of desire voor adolescente meiden ook alweer bijna 35 jaar geleden werd gepubliceerd. Ik vind het schokkend dat zo’n vanzelfsprekend besef dat seks ook voor vrouwen plezierig moet zijn, kennelijk maar zo langzaam indaalt. Dat heeft natuurlijk alles te maken met het male sexual drive discourse. De gedachte dat seks toch vooral een mannelijke aangelegenheid is, dat vooral mannen er behoefte aan hebben en er recht op hebben, is zo diepgeworteld dat de onrechtvaardigheid ervan maar langzaam doordringt. Het is dus een enorm groot goed dat nu inmiddels de termen ‘orgasmekloof’ en ‘plezierkloof’ gemeengoed aan het worden zijn en toenemend aandacht krijgen in het publieke debat.

In Nederland (en daarbuiten) hebben we dat natuurlijk voor een belangrijk deel aan Ellen Laan te danken. Onvermoeibaar heeft Ellen betoogd dat er geen betekenisvol verschil tussen de seksen bestaat in biologisch potentieel voor seksueel plezier. Dat er daarentegen wél volop evidentie is dat het vrouwelijk erotisch potentieel structureel en systematisch wordt verwaarloosd. En dat we daarmee sekseverschillen in seksuele beleving creëren die er niet zouden hoeven zijn. In haar meest recente publicatie (Laan et al. , 2021) zet ze de evidentie op een rij over hoe de vrouwelijke lust in hoge mate wordt getemperd door wijdverbreide onveiligheid en angst. Die zijn het logische gevolg van de sociale veroordeling die openlijk seksuele vrouwen nog steeds ten deel valt en van de al te veelvuldig ervaren dreiging, en minstens onhandigheid, in heteroseksuele routines. Het gebrek aan kennis van de vrouwelijke fysiologie speelt steeds een belangrijke rol. Het vrouwelijk lustorgaan is niet de vagina en ook geen piepklein knopje maar een omvangrijk orgaan in allerlei opzichten sterk gelijkend op dat van mannen. Daarom is het geweldig dat nu eindelijk correcte afbeeldingen van de fysiologie van de clitoris, of beter: het clitoraal complex, hun intrede hebben gedaan in de lesboeken. Nogmaals: absoluut mede dankzij Ellen!

Belangrijke verschuivingen dus. Tegelijkertijd zijn structurele omstandigheden die de vrouwelijke lust eerder dempen dan koesteren hardnekkig. Dat staat in groot contrast tot de vele manieren waarop, in de woorden van Katherine Angel, ‘straight men’s desire is encouraged, imagined, represented and catered for at every turn’ (2021: 66). Bovendien worden mannen, opnieuw met name straight men, goeddeels ontheven van zorgplicht, zowel voor het eigen uiterlijk als voor het plezier van vrouwen. Hoe anders is dat voor vrouwen voor wie verleidelijkheid en zorgzaamheid staande seksuele taken zijn. Interessant in dat kader is de onlangs gepostuleerde suggestie (Van Anders et al. , 2021) dat de arbeidsdeling in traditionele heterorelaties, waarin vrouwen hun mannen als waren het kinderen moeten verzorgen, hun seksueel verlangen ook danig zou kunnen temperen. De auteurs voeren neuroendocrinologische processen op die geassocieerd zijn met een zorgende rol en daarmee gepaard gaande stress. Die processen zouden het seksueel verlangen verder kunnen ondermijnen. Ellen Laan betoogde ook altijd al: een gebrek aan plezierervaringen bij vrouwen maakt dat het brein te weinig signalen krijgt dat seks iets is om naar te verlangen. Op die manier is er sprake van een cumulatief, zichzelf versterkend proces waarbij het ontbreken van plezier zich fysiologisch verankert en de kans op plezier eens te meer verkleint.

Er is dus genoeg aanleiding om jongeren van nu, ook ten behoeve van seksueel plezier, te steunen in alternatieven voor traditionele genderrollen en relationele verhoudingen. Toenemende erkenning van de noodzaak om de plezierkloof te dichten staat uiteraard sowieso op de wensenlijst. We weten jammer genoeg nog niet hoe die plezierkloof de laatste jaren groter of kleiner is geworden onder jongeren. De Seks onder je 25e onderzoeken hebben in 2005, 2012 en 2017 op verschillende manieren gevraagd naar masturbatiefrequentie en orgasmeproblemen. Een historische vergelijking valt niet goed te trekken. Ik hoop van harte dat de volgende editie van het onderzoek de vergelijking met oudere cijfers mogelijk maakt.

Groeiende genderzorgvraag

Cijfermatig valt er, zoals gezegd, voor jongeren in Nederland ook nog weinig te zeggen over een toename van niet-hetero seksuele oriëntaties en non-conforme genderidentiteiten. Maar het is wel overduidelijk dat daar iets aan de hand is. Gendervariantie, -fluïditeit en non-binariteit worden zichtbaarder onder jongeren. Tekenend zijn ook de onlangs aangeboden excuses van het kabinet voor de ‘mensonterende’ transgenderwet. Een nieuwe transgenderwet (over hoe geslachtsregistraties gewijzigd kunnen worden) is in de maak. Ook de aanpassingen in de psychiatrische classificatiesystemen waar genderidentiteits-stoornis vervangen is door genderdysforie (DSM) of genderincongruentie (ICD 10), zijn betekenisvol. Commentatoren hebben het over ‘superdiverse’ tijden en een ‘gender-revolutie’. Esther Perel (zie Bulté, 2021) constateert (en anderen met haar) dat, nadat eerder seks van voortplanting en seks van liefde werd gescheiden, deze generatie ook anatomie van geslacht aan het scheiden is. Gender wordt in ieder geval, meer dan ooit, opgevat als fluïde.

De hardste evidentie voor betekenisvolle historische verschuivingen zien we in het feit dat, ook in Nederland, de vraag naar transgenderzorg exponentieel stijgt, niet in laatste instantie onder jongeren (de Graaf & Carmichael, 2018; Wiepjes et al. , 2018). Bij het Amsterdam UMC groeit de lijst wachtenden onder de 18 jaar met de dag tot, momenteel, naar verluidt, een wachtlijst van 2,5 jaar. Op meerdere plekken worden nieuwe poli’s geopend en maatregelen genomen om de capaciteit uit te breiden. Ook onder volwassenen neemt de hulpvraag in verband met genderproblematiek toe. Volgens de registratie van de seksuologische teams in GGZ-instellingen was in 2019 bij een kwart van de (voornamelijk volwassen) cliënten genderdysforie het hoofdprobleem; in 2018 was dat nog 18% (de Graaf en Vroege, 2020).

Onder adolescenten is vooral de toename in aanmeldingen van transgender jongens (cq de populatie met toegewezen vrouwelijk geslacht) opvallend. Momenteel worden meer transgender jongens behandeld dan transgender meisjes, een fenomeen dat elders ook wordt gezien. Verklaringen worden gezocht in de relatief eenvoudige (vrouw-naar-man) transitie in zelfpresentatie, de niet benijdenswaardige positie van meisjes in de samenleving en/of sociale druk door peers en op sociale media (zie bijvoorbeeld de Graaf & Carmichael, 2018). Meer onderzoek op dit terrein is aangewezen. Dat geldt evenzo voor de associaties van genderdysforie met autismespectrumposities (zie bijvoorbeeld Dewinter, 2016) en met bredere gezondheids- en identiteitsproblematiek.

Evident is dat de populatie adolescenten die zich in de zorg presenteert sterk heterogeen is en uiteenlopende wensen heeft qua behandeltraject en -uitkomst. Er is dan ook geen one-size-fits-all behandeling denkbaar. Steeds minder wordt een volledige geslachtsaanpassing gewenst. Begeleidende trajecten zullen gespecialiseerd moeten worden in ‘zorg-op-maat’ (vgl. Leusink in dit nummer). In de zorg en het advies aan ouders wordt sterk de nadruk gelegd op openheid, acceptatie, respect en zelfbeschikking, en vooral ook op caution in het behandeltraject. Momenteel is er, vooral in de VS, kritiek te horen dat met het ‘al te snel’ toedienen van puberteitsremmers die caution niet genoeg genomen zou worden. Gepleit wordt dat er meer tijd genomen moet worden voor gender exploratory therapy (zie bijvoorbeeld Edwards-Leeper & Anderson, 2021). Veel onderzoek is nog nodig. De transgenderzorg zal niet zonder controversen zijn de komende tijd.

Belangentegenstellingen

Sowieso gaat, zoals te verwachten, deze gender revolutie niet zonder slag of (tegen)stoot. Er zijn zowel externe tegenkrachten als interne belangentegenstellingen. Die externe tegenkrachten lijken momenteel in Europa en in Nederland aan kracht te winnen en dat is slecht nieuws. Er zijn (veel maar) niet alleen oude witte mannen bij betrokken, maar ook jongeren. Progressieve jongeren zijn weliswaar relatief zichtbaar, maar er is ook een groeiende groep (vooral jongens) die aanmerkelijk minder tolerant is tegenover abortus, genderdiversiteit en seksuele moraal dan voorgaande generaties. Deze beweging is wel aangeduid als de ‘conservatieve reflex bij Millennials’ (Sieben et al. , 2019). Over de beweegredenen van deze jongens is wel het een en ander geschreven (en de associatie met alt-rechts gedachtengoed dringt zich op), maar het is belangrijk om daar nog veel beter naar te kijken. We moeten in ieder geval erkennen dat er ook onder jongeren sprake is van een heuse richtingenstrijd.

Zeer kritische geluiden komen ook vanuit radicaalfeministische hoek, waar transvrouwen geen ‘echte vrouwen’ worden gevonden en waar bovendien wordt gevreesd dat ze safe havens van ‘echte vrouwen’ bedreigen. Evenmin als sekswerkerrechten zijn transrechten bij radicaalfeministen in goede handen. In de radicaalfeministische analyse wordt sekswerk met mensenhandel verward (zie ook Vanwesenbeeck et al. , 2019a). Zo ook wordt hier genderidentiteit met agressief gedrag verward. De verduidelijking van het onderscheid blijkt lastiger dan men zou denken, aangezien moralistische veroordeling ook een grote rol speelt. Radicaalfeministen vinden daarop vaak christelijke partijen als bondgenoot. Samen werpen ze een sterk blok op tegen de emancipatie van zowel sekswerkers als transpersonen.

Daarnaast is het, vervolgens, ook naïef te denken dat binnen de progressieve sekse/gender emancipatiebewegingen de neuzen allemaal dezelfde kant op staan. Belangentegenstellingen centreren zich in belangrijke mate rond de wens tot behoud dan wel ontmanteling van genderbinariteit. Vanuit het oogpunt van sekse-ongelijkheid is het, zoals gezegd, zeer wenselijk om de idee van twee ‘van nature’ totaal verschillende geslachten, de wereld uit te helpen. Die heteronormativiteit, die dwang tot rigide mannelijkheid dan wel vrouwelijkheid, ondermijnt juist gelijkheid op seksueel en relationeel vlak en veroorzaakt die onwenselijke kloven in seksuele veiligheid en plezier. Opheffing van binariteit wordt ook nagestreefd door degenen die zich als non-binair identificeren. Volgens een Amerikaanse survey zou ongeveer een kwart tot een derde van de transgender populatie zich identificeren als non-binair (James et al., 2016). De overige transgender mannen en vrouwen, zeker zij die een complete geslachtsaanpassing wensen, houden de binariteit daarentegen principieel in stand. Tot op zekere hoogte geldt dat ook voor (hetero en) homoseksuelen die gericht en expliciet de sekse en/of gender van hun voorkeurspartner benoemen. Bij biseksuelen en zeker bij panseksuelen is dat dan weer veel minder het geval.

Gender paradoxen

Kortom, LGBTQIA+ hebben gemeenschappelijk dat ze lijden onder stringente normen op het gebied van gender en seksualiteit, maar delen niet noodzakelijk een politiek programma. Terwijl sommigen het hele binaire gendersysteem willen opblazen, baseren anderen juist hun identiteit op behoud van dat systeem, althans op een belangrijk deel daarvan. Dit gegeven wordt door Judith Lorber (2022), een van de grande dames van de degendering, omschreven als The New Gender Paradox. Een eerdere genderparadox (Lorber, 1994) verwees naar de spanning tussen gendergelijkheidsretoriek binnen een dominant ongelijkheids-ondersteunend systeem. Die spanning is, erg genoeg, ook beslist nog alive and kicking. Daar wordt dus nu een nieuwe paradox aan toegevoegd die betrekking heeft op de spanning tussen ondermijning dan wel bevestiging van genderbinariteit. We zijn ‘at the crossroads of fragmentation and persistence of the gender binary’, zegt Lorber. In een sterk gegenderde wereld zijn beide nodig: verschil en ongelijkheid moeten zichtbaar gemaakt worden om bestreden te kunnen worden. Deze balanceer-act kent, uiteraard, vele valkuilen, iets waar ik onder de noemer seksuele vorming nog even op terug zal komen.

Dus: waar staan we momenteel wat gender betreft? We zien veel getornd en geschoven worden aan conventionele systemen, met jongeren als belangrijke actoren. We zien dat sociale verandering in principe mogelijk is. Genderrebellen veroorzaken ambiguïteit en vervagen grenzen, maar tot op heden zijn de structurele en interactionele fundamenten van gender als instituut nog bij lange na niet ondermijnd. Genderstereotypen worden nog, in belangrijke mate overal en continu, gerecycled en toegepast. Alle subtiele sociale processen van ‘gender doen’ zijn gericht op behoud van het binaire gendersysteem. Die realiteit moeten we erkennen om onze doelen scherp te stellen en strategisch te kunnen opereren. Daarnaast zijn alle hedendaagse verschuivingen van het grootste (gender)revolutionaire belang. Een terugval naar een situatie van enkele generaties geleden is ondenkbaar. We zijn op zoek naar een goede balans tussen erkenning én ontmanteling van genderbinariteit.

Het is van groot belang dat de technologische mogelijkheden die jongeren, nu meer dan ooit eerder ter beschikking staan, daarbij zo optimaal mogelijk worden ingezet.

Sociale media een tweesnijdend zwaard

We kunnen niet over het seksueel welzijn van jongeren in de 20er jaren praten zonder aandacht te besteden aan de rol van de sociale media. Sociale media zijn doorgedrongen tot in de haarvaten van onze sociale, relationele en seksuele levens, zeker die van de zogenaamde i-generaties. Millennials, Zoomers en generatie G zijn in toenemende mate volledig ondergedompeld in sociale media, ze zijn het water waar ze in zwemmen. Iedereen weet natuurlijk inmiddels dat daar veel hele positieve kanten aan zitten, maar ook een paar hele donkere.

Booster voor verbinding…

Ten eerste, on the bright side, een woord over de vele mogelijkheden tot verbinding en verbondenheid. Via sociale media ontstaan wereldwijde macro- en micro-gemeenschappen. Er zijn safe havens gecreëerd voor groepen die dat nodig hebben waaronder, zeker niet in laatste instantie, seksuele minderheden. Sociale media werken daarmee als aanjager, als booster voor collectief activisme. Het Amerikaanse Pew Research Center schrijft het politieke en sociale bewustzijn van de Millennial-generaties zelfs voor een belangrijk deel toe aan hun online opgroeien. Vooral vroege blogfora als Tumblr zouden een ‘apathische generatie’ voorzien hebben van de informatie, de inzichten en de woordenschat die hen transformeerden naar de activistische, woke generatie van nu.

En natuurlijk zijn de seksuele mogelijkheden legio. Jongeren beleven digitaal seksuele avonturen en romantiek. Sexten is normatief geworden. Ik vond de kenschets ‘digitaal friemelen’ raak (Naezer & Hindriks, 2020). In het virtuele zoeken jongeren informatie, vinden er sociale steun, exploreren hun identiteit en ontwikkelen sociale vaardigheden. Daarbij materialiseren allerlei vormen van ‘techno-seksualiteit’ of ‘digiseksualiteit’. En dat repertoire zal de komende decennia nog exponentieel toenemen, denk aan sex dolls en chatbots, het metaversum en artificiële intimiteit. De groei aan mogelijkheden voor seks- (en intimiteits-) werkers kunnen nog nauwelijks worden overzien. Deskundigen voorspellen een ongekende diversifiëring van relatievormen en een vergaande demystificering van seks (bijvoorbeeld Hatfield et al. , 2020). Nu al lijkt de aanvankelijke koudwatervrees rond virtuele seks, online daten en sexten voor een belangrijk deel geweken. En dat is goed nieuws, omdat de kwalijke, donkere kanten ervan, het groomen, het exposen en het doorsturen van seksuele content, dan ook veel beter kunnen worden bestreden. Als gedrag principieel normatief wordt gevonden laat misbruik en grensoverschrijding zich gemakkelijker herkennen dan wanneer dat gedrag per definitie en in haar totaliteit wordt gestigmatiseerd.

.. en voor vijandigheid

Feitelijk hebben de meeste van die mooie mogelijkheden van techmedia ook een kwalijke, donkere pendant. Privacy issues vormen een belangrijke pitfall van alle digitale communicatie. Incorrecte informatie en fake news vormen een ander levensgroot probleem. En de geweldige mogelijkheden van online communities worden spijtig genoeg ook benut door pedoseksuelen en misogyne incels. Op het terrein van seks-tegen-betaling dreigt voor zelfstandige sekswerkers (ook hier) exploitatie. Gevaarlijke bubbels ontstaan waar cyberbullying, seksisme, agressie en intimidatie niet van de lucht zijn. De blaasbalg functie van sociale media werkt niet alleen voor goede doelen maar ook voor vijandigheid, polarisatie en ongelijkheid. Techcritici vrezen vergaande sociale ontwrichting en ondermijning van de democratie.

Welzijnseffecten

Ook blijven velen substantieel bezorgd over effecten van de nieuwe mediacultuur op het mentaal en seksueel welzijn van jongeren. De ingebouwde tools, algoritmes en procedures van sociale media kunnen inderdaad instigeren tot dwangmatig gebruik en verslaving. De druk tot geseksualiseerde zelfpresentatie kan vooral voor meisjes negatief uitpakken. Verder kan al te grote toewijding aan een digileven ieders real life sociale vaardigheden en communicatie benadelen, met mogelijk vormen van eenzaamheid tot gevolg. Sommigen vinden, dat in de ‘hyperconnectiviteit’ van sociale media echte hechting sowieso ver te zoeken is. Eva Illouz (2020) constateert, bijvoorbeeld, grote onzekerheid en vluchtigheid in huidige romantische relaties ontstaan via dating-apps en schetst een (toekomstige) realiteit van ‘negatieve’ relaties die onbestemd en kaderloos zijn en werkelijke wederkerigheid, vertrouwen en verbinding ontberen.

Uit mijn overzicht van relevante literatuur uit 2018 blijkt echter dat de soep over het algemeen niet zo heet gegeten wordt. Nederlandse jongeren lijken, volgens de laatste cijfers überhaupt nog maar mondjesmaat dating apps te gebruiken of ‘informele seks’ te hebben. We zijn natuurlijk wel heel benieuwd hoe het daar in de aankomende meting mee staat. Verder blijkt uit internationaal onderzoek dat negatieve aspecten zoals seksueel getinte cyberbullying of gepreoccupeerde zelfseksualisering zich aantoonbaar voordoen, maar bij slechts relatief weinig jongeren. Er zijn veel tegenstrijdige bevindingen op het vlak van negatieve effecten op het mentale welzijn.

Collega’s van de UU (Boer et al. , 2021a, 2021b) vinden in een groot longitudinaal onderzoek onder Nederlandse jongeren aanwijzingen dat gebruik van sociale media voor de meesten niet problematisch hoeft te zijn, zelfs niet als er sprake is van intensief gebruik. Het is vooral gebruik dat gepaard gaat met controleverlies en verslaving dat een negatief effect op het welzijn heeft. Maar dat is maar voor een kleine minderheid aan de hand (afhankelijk van het cutoff point 4-7 procent). Daarbij blijkt uit dit en ander onderzoek dat lang niet iedereen even kwetsbaar is voor negatieve gevolgen. Het lijkt erop dat gebruik negatiever uitpakt bij passief (i.t.t. actief) en negatief gemotiveerd gebruik, bij een gebrek aan internetvaardigheden, en bij de persoonlijke neiging om anderen al snel als superieur (beter, mooier, slimmer) te beoordelen. Het ligt voor de hand dat ervaringen met cybervictimisatie negatieve effecten hebben, maar ook op dit punt is de empirische evidentie niet eenduidig.

Al bij al blijven er nog veel vragen open naar welzijnseffecten van sociale mediagebruik. Duidelijk is wel, dat we vooral moeten kijken naar verschillen tussen jongeren, intersectionele verschillen, verschillen op basis van persoons- en omgevingskenmerken, van het type platform, van positieve of negatieve ervaringen op sociale media en, last but not least, naar verschillende soorten welzijn (zie ook Doornwaard, 2015). Er wordt veel verondersteld als het om sociale media en welzijn gaat, maar nog relatief weinig zeker geweten.

On- en offlinegedrag

Niettemin is een effect op offline seksueel verkeren alleszins reëel. Online en offline seksuele levens kunnen met elkaar concurreren. Het feit dat hedendaagse jongeren later en minder seks hebben wordt dan ook, onder andere, vaak toegeschreven aan hun frequente onlineactiviteiten, seksueel of anderszins. Dat zou simpelweg een tijdskwestie kunnen zijn, of een verplaatsing van activiteiten. Ook zou de enorme hoeveelheid potentiele partners die via apps als Tinder passeren, tot een afwijzende mindset (Pronk & Denissen, 2020) of zogenaamde Tinder fatigue kunnen leiden. Verder zou het zien van ideale lichamen en (pornografische) seks op internet ook bij kunnen dragen aan onzekerheid, angst om te falen en niet durven experimenteren.

Bij onderzoek naar dergelijke mechanismen is het echter zaak om on- en offline seksualiteit steeds meer ook als geheel benaderen. We moeten de idee verlaten dat het internet buiten de ‘echte’ werkelijkheid staat. Dat wordt digitaal dualisme genoemd en een zogenaamde false binary (Sobieraj, 2020). We moeten erkennen dat seksuele ervaringen gewoonweg steeds meer (ook) plaats (zullen) hebben in een virtuele wereld. Dat maakt ze echter niet minder echt.

Ook hebben we geen baat bij een eenzijdige, overmatige problematiserende benadering van mediagebruik door jongeren. Die fout is eerder gemaakt bij de bestudering van conventionele media in het licht van de objectivering en seksualisering van meisjes. Feitelijk werd toen vaak uitsluitend naar negatieve effecten gekeken. Die eenzijdige nadruk op de kwalijke kanten van (seksueel getint) mediagebruik kan seksuele schaamte en zogenaamd negatieve seksuele identiteiten versterken. Het werkt normbevestigend, stimuleert seksnegativiteit en bemoeilijkt seksuele exploratie en emancipatie. Onderzoek naar de voorwaarden waaronder juist positieve effecten, waaronder seksueel plezier, via het internet gesorteerd worden is wellicht productiever en mag in ieder geval niet vergeten worden.

Digitale misogynie

Onmiskenbaar is ook de digitale omgeving voor meisjes onveiliger dan voor jongens. Onderzoek laat zien dat (bepaald) mediagebruik de vaak toch al gebrekkige lichaamswaardering van meisjes verder kan doen dalen. Daarnaast zijn meisjes, ook op het internet, vaker doelwit van seksueel getinte agressie, intimidatie en shaming en van misbruik door trollen en groomers. Een recent onderzoek van Plan International (2021) onder ruim 14.000 meisjes en jonge vrouwen tussen de 15 en 25 jaar uit 31 landen vindt dat 58 procent van hen te maken krijgt met online intimidatie, steevast seksegerelateerd en vaak seksueel van aard. De Nederlandse 12- maanden prevalentiecijfers (CBS, 2020) zijn ook enorm hoog: bijna 30% van de 16- tot 18-jarige en 23% van de 18- tot 24-jarige vrouwen geeft aan in die periode te zijn geconfronteerd met online intimidatie, drie keer zo veel als hun mannelijke leeftijdsgenoten.

Zulke ‘digitale misogynie’ (Sobieraj, 2020) kan gepaard gaan met grote emotionele, beroepsmatige, economische en sociale kosten. De risico’s liggen relatief hoog als vrouwen jong en relatief (professioneel) onervaren zijn en/of tot sociaal gemarginaliseerde groepen behoren. Zorgvuldig onderzoek naar de lange-termijn gevolgen voor hun zichtbaarheid op het internet en hun algehele maatschappelijke positie is aangewezen. Ook beantwoording van de vraag hoe bescherming en preventie het best vormgegeven worden, moet hoog op de prioriteitenlijst staan.

Bij dat al is het belangrijk te realiseren dat technologie en gender samen geproduceerd worden (vgl. Wajcman, 2010). De mediatechnologie die we nu kennen is zowel een uitvloeisel als een bron van genderideologie en sekseverhoudingen. Tools, procedures en algoritmen weerspiegelen én sturen gender; ze ‘doen gender’ in klassieke zin. Zo zijn, bijvoorbeeld, populaire sociale media van nu oorspronkelijk gebouwd op het principe van evaluatie van vrouwelijk uiterlijk. Het vroege Facebook was feitelijk een banale bangalijst. In de verdere ontwikkeling van deze technologieën is het daarom van het grootste belang dat de relatie met gender zorgvuldig wordt gemonitord. We moeten techno-feminisme bedrijven. Dat betekent, onder andere, dat er veel meer vrouwen (of beter: feministen m/v) betrokken moeten worden in die branche, bij voorkeur jonge feministen, om de constructie en de werking van al die algoritmen en artificiële intelligentie (not to mention het in ontwikkeling zijnde metaversum) nauwlettend in de gaten te houden en te beïnvloeden.

Grote uitdagingen

Het mag duidelijk zijn dat de internetrevolutie en Big Tech ons met hele grote uitdagingen confronteren. We kunnen het daarbij niet aan de platforms zelf overlaten om digitale onveiligheid en negatieve uitwassen te bestrijden. Overheden zullen moeten ingrijpen om te zorgen dat privacy en mensenrechten worden geëerbiedigd, sociale media voor ieder veilig zijn en geen ongelijkheid creëren, kortom dat technologie bijdraagt aan het publiek belang, aan een samenleving die werkt zoals we willen. Daarbij ligt er uiteraard een grote taak bij de 20er jaren jeugd. Juist op het terrein van internet en sociale media, waar zij meer dan andere generaties als een vis in het water zijn, zullen jongeren (moeten) acteren als key drivers of social change. Uiteraard moeten zij daartoe gefaciliteerd en gemachtigd worden. Toegang tot de digitale wereld voor alle jongeren wereldwijd, is daarbij een eerste randvoorwaarde. Vervolgens moeten digitale vaardigheden, weerstand en burgerschap integraal onderdeel uitmaken van de bredere seksuele vorming.

Valkuilen in de vorming

Seksuele vorming heeft een grote vlucht genomen onder invloed van de Aidsepidemie. De focus is daardoor relatief sterk komen te liggen op seksuele gezondheid in termen van risico’s en bescherming. De laatste jaren zien we echter een duidelijke tendens om de focus te verbreden dan wel te verschuiven van seksuele gezondheid naar seksuele rechten, van specifiek gezondheidsgedrag naar seksuele empowerment en van (negatieve) aandacht voor seksuele risico’s naar (positieve) aandacht voor seksueel plezier en welzijninfo. Met het toenemend belang van technologie en sociale media is de noodzaak van een brede benadering eens te meer urgent. De aan seksualiteit gelieerde context die jongeren moeten (leren te) navigeren wordt steeds complexer. Jongeren moeten manipulatie door technologie leren erkennen en weerstaan. Niet alleen digitale vaardigheden maar ook hoog-cognitieve vaardigheden, zoals kritisch denken, probleemoplossend vermogen, samenwerking en creativiteit zijn in toenemende mate relevant (vgl. MinBuza, 2020).

Een gerichte en adequate aandacht voor gender en macht is een absolute voorwaarde voor effectiviteit gebleken. De noodzaak van een gendertransformative approach wordt inmiddels breed onderschreven. Ook de complexe sociale processen rond grensoverschrijding en consent (in het Nederlands beter op te vatten als afstemming dan als in- of toestemming) zijn onmisbare elementen in de seksuele vorming, en worden gelukkig steeds meer als zodanig erkend. En het belang van aandacht voor seksueel plezier is recent ook met de hardst mogelijke evidentie onderschreven (Zaneva et al. , 2022).

Een precaire balans

Het mag duidelijk zijn dat deze cruciale vereisten het uiterste vragen van leerkrachten. Wereldwijd zijn de kennis, vaardigheden en attituden van docenten seksuele vorming bij herhaling een grote uitdaging gebleken. Docenten blijken, niet in laatste instantie, te worstelen met de behandeling van gender. Welwillendheid om gendersensitief te werk te gaan verwordt regelmatig tot de bevestiging van genderstereotypen en binair denken. Op allerlei vlakken moet een uitermate precaire balans worden gevonden tussen erkenning én ontmanteling/pervertering van sekseverschillen en genderstereotypen, tussen aandacht voor de kwetsbaarheid én de agency van potentiele slachtoffers en tussen focus op pleger én doelwit van grensoverschrijding. En dat alles zonder te vervallen in stigmatisering of victim blaming, een enorm ingewikkelde klus. Daarbij moeten docenten ook nog zorg dragen voor de veiligheid van seksuele minderheden en gender-nonconforme individuen in de klas.

Het verbaast dan ook niet dat veel leerkrachten, ook in Nederland, het lesgeven in seksuele en relationele vorming uitermate moeilijk zeggen te vinden en zich onvoldoende voorbereid voelen om te gaan met seksuele thema’s en sociale veiligheid daaromtrent. Rutgers en Stichting School en Veiligheid (2021) hebben onlangs nog gepleit voor meer aandacht voor het vak in de lerarenopleidingen en de Pabo’s. Specifieke richtlijnen voor de behandeling van gender en genderdiversiteit moeten daarbij alle aandacht krijgen.

‘Volwassenitis’

Behalve de behandeling van gender stelt ook de voor het vak vereiste methodiek veel leerkrachten voor grote problemen. Seksuele vorming dient namelijk bij uitstek learner centered, participatief en interactief te zijn. De perspectieven van leerlingen, hun behoeften en hun referentiekaders dienen centraal te staan. Daarbij is het van het grootste belang juist ook de verschillen en heterogeniteit onder jongeren te valideren, sowieso een adequaat tegengif tegen stereotypering (Cense, 2019). Dergelijke participatieve onderwijsmethoden staan haaks op traditionele docententraining en passen vaak niet goed in structuren en routines van scholen.

Een achterliggende, fundamentele hindernis voor betekenisvolle jongerenparticipatie is wat in de internationale literatuur adultism wordt genoemd: een (onbewust maar) diepgeworteld geloof dat volwassenen beter zijn dan (kinderen en) jongeren en het vanzelfsprekende recht hebben om hen te disciplineren en controleren (zie bijvoorbeeld Bell, 1995). Omdat ‘leeftijdsdiscriminatie’ hier de lading niet dekt, stel ik ‘volwassenitis’ als Nederlandse vertaling voor. Wijdverbreide volwassenitis maakt dat jongeren structureel te weinig serieus worden genomen en hun perspectieven inferieur aan die van volwassenen worden gevonden. Maar jongeren zijn niet alleen volwassenen-in-wording; ze hebben hun eigen complexe realiteiten. Als tegengif tegen volwassenitis zou het goed kunnen werken om jongeren eerder als een culturele groep dan als een leeftijdsgroep te benaderen.

Gebrek aan kennis

Een ook nog bijkomend probleem voor de kwaliteit van de moderne seksuele vorming is dat er feitelijk nog relatief weinig bekend is over wat meer of minder goed werkt. Veel onderzoek heeft zich de afgelopen decennia beperkt tot uitkomstmaten gerelateerd aan risico- dan wel gezondheidsgedrag of -attituden, overwegend in het licht van soa/hiv transmissie en ongeplande zwangerschappen. Evidentie voor wat in de seksuele vorming goed werkt in het licht van het bredere criterium ‘seksueel welzijn’ of ‘seksueel burgerschap’ is nauwelijks te vinden in de internationale literatuur. Dit is onlangs opnieuw vastgesteld door Rutgers onderzoekers (Beek et al. , 2021). Ook wat goed werkt in de behandeling van gender en macht laat zich nog goeddeels raden. En wat goed werkt voor uiteenlopende groepen en in uiteenlopende contexten is zo goed als onontgonnen terrein.

Sterker, een goede wetenschappelijke operationalisatie van seksueel welzijn ontbreekt nog, internationaal én nationaal. Het is van groot belang dat een goede indicator voor seksueel welzijn wordt ontwikkeld. Die moet gezondheid, plezier en rechten omvatten. Voor Nederland wil ik ervoor pleiten dat die indicator vervolgens ook wordt toegevoegd aan de kerncijfers seksuele gezondheid in de leefstijlmonitor van CBS/VWS. Seksueel welzijn moet een vaststaand thema in de publieke gezondheid zijn.

De effectiviteit van uiteenlopende participatieve methodieken is overigens ook nog relatief weinig onderzocht. Leerkrachten zijn keer op keer aangewezen op hun eigen intuïtie en moeten als het ware steeds het wiel zelf uitvinden.

‘Gumcultuur’

Een en ander leidt ertoe dat moeilijke en controversiële thema’s door veel leerkrachten gemakshalve vermeden worden. Behalve voor gender en geweld geldt dat ook voor thema’s als homoseksualiteit en abortus. De opdracht om seksuele diversiteit te behandelen in de seksuele vorming, zoals die sinds 2012 is verwoord in de kerndoelen voor het onderwijs, heeft weliswaar tot een wildgroei aan initiatieven geleid maar de implementatie daarvan op scholen wordt niet gehandhaafd en laat nog sterk te wensen over. Dat geldt in versterkte mate voor christelijke en islamitische scholen. Daarbij wordt ook een bredere ‘gumcultuur’ geconstateerd bij scholen en educatieve uitgevers (vooral van christelijke signatuur) om ongewenste of gevoelige onderwerpen uit lesmateriaal en curriculum ‘weg te gummen’ (Verhoef, 2021). Deze kwalijke ontwikkeling maakt onderdeel uit van een breder conservatief offensief dat de seksuele vorming in Europa (en daarbuiten) bedreigt (zie Datta, 2018).

Meerdere interventieniveaus

Daarmee wordt tegelijkertijd overduidelijk dat de bevordering van seksueel welzijn bij jongeren zich niet kan en mag beperken tot (schoolse) onderwijsprogramma’s. Seksuele vorming moet onderdeel uitmaken van een veelzijdig pakket aan voorzieningen en interventies, advocacy en beleid (en het noodzakelijke wetenschappelijke onderzoek omtrent dat al) op uiteenlopende (macro- en micro-) niveaus van de samenleving. Contextgevoeligheid is op alle fronten gewenst. Toegang en zorg moet voor iedereen worden gewaarborgd, vooral ook voor groepen die moeilijk bereikbaar zijn en minder vanzelfsprekend worden bediend. Het pleidooi voor dergelijke ‘multicomponent strategieën’ in de seksuele welzijnsbevordering hangt rechtstreeks samen met het inzicht dat seksueel welzijn en gezondheid door vele structurele factoren wordt gedreven.

In het kielzog daarvan wordt ook heftig discussie gevoerd waar de nadruk in de publieke gezondheidszorg moet liggen. Moet de focus vooral liggen op de vorming van individuen of op verbetering van de omringende structuren en voorzieningen? Ligt de bal bij de burger of bij de politiek? Alhoewel seksueel welzijn uiteindelijk in de seksuele praktijk door individuen wordt gerealiseerd, is het de politiek die verantwoordelijk is voor het creëren van de gunstige voorwaarden daarvoor. Noodzakelijkerwijs moet de seksuele vorming van jongeren dus ook bewustzijn van omringende structuren bewerkstelligen en jongeren aanspreken als pleitbezorgers voor de verbetering daarvan. Seksueel welzijn is een onderwerp dat breed is ingekaderd in vele praktijken en daarmee in meerdere gremia en (ministeriele) portefeuilles. Ieder heeft individuele verantwoordelijkheid voor seksueel welzijn, maar daarnaast staat buiten kijf: bad sex is a political issue (Angel, 2021).

Tenslotte

De verschillende ontwikkelingen die ik besproken heb in deze bespiegeling zouden voor het seksueel welzijn van jongeren wel eens roerige twintiger jaren kunnen beloven. Evenals dat gold voor the roaring twenties in de vorige eeuw, lijken het breken met sociale conventies en optimistische veranderingsgezindheid ook het huidige decennium niet vreemd. Beide decennia worden gekenmerkt door belangrijke en zich snel voltrekkende maatschappelijke ontwikkelingen. Evenals destijds, bewerkstelligt technologische vooruitgang substantiële sociale veranderingen. Ze brengt, hoe men het ook wendt of keert, in ieder geval een sterke diversifiëring van seksuele en sociale praktijken met zich mee. Wellicht gaan we in het post-COVID tijdperk ook nog vergelijkbare feestelijke losbandigheid zien als destijds in de periode na de Spaanse griep. Op het vlak van seksuele en gender-identiteitspolitiek doet zich nu al de nodige roerigheid voor. Onmiskenbaar wordt, beetje bij beetje, het harnas van de heteronormativiteit opengebroken.

Op het gevaar af weggezet te worden als een onverbeterlijke idealist (of erger, een belegen moralist) spreek ik hierbij de (op zich weinig verrassende) wens uit dat de veranderingsgezindheid van de hedendaagse jongeren zich terdege moge laten gelden, dat die moge bijdragen aan seksuele praktijken en verhoudingen waar veiligheid en plezier prevaleren boven ongelijkheid en onevenredigheid, waar openheid prevaleert boven rigiditeit, compassie boven aanmatiging en verbinding boven vijandigheid. Moge er een gevoelige slag gewonnen worden op neoliberalisme en het zorg-verzengende marktdenken. Moge medemenselijkheid prevaleren boven commercie en relaties belangrijker worden dan imago.

Het staat buiten kijf dat in al deze complexe, veeleisende veranderprocessen op het vlak van gender en seksualiteit een bijdrage uit wetenschappelijke hoek onontbeerlijk is. Positieve verandering is niet haalbaar zonder de kennis, het begrip en de overtuigingskracht welke wetenschappelijk onderzoek tegenover onwetendheid, vooroordeel en onwelwillendheid kan zetten. Moge dan, ten allerlaatste slotte, de nodige academische ruimte gecreëerd worden om die taak naar behoren te vervullen.

Literatuur

Angel, K. (2021). Tomorrow sex will be good again. Women and desire in the age of consent. London/New York: Verso.

Beek, T., van de Griend, J., Meijer, S., Schutte, L., & van der Vlugt, I. (2021). Wat werkt dossier. School-gebonden interventies ter bevordering van de seksuele gezondheid en het seksueel welzijn van jongeren. Utrecht/Amsterdam: Rutgers en Soa Aids Nederland.

Bell, J. (1995). Understanding Adultism: A Major Obstacle to Developing Positive Youth-Adult Relationships; YouthBuild: Somerville, MA, USA.

Boer, M., Stevens, G.W.J.M. Finkenauer, C., & van den Eijnden, R. J.J.M. (2021a). The complex association between social media use intensity and adolescent wellbeing: A longitudinal investigation of five factors that may affect the association. Computers in Human Behavior, https://doi.org/10.1016/j.chb.2021.107084

Boer, M., Stevens, G.W.J.M. Finkenauer, C., de Looze, M.E., & van den Eijnden, R. J.J.M. (2021b). Social media use intensity, social media use problems, and mental health among adolescents: Investigating directionality and mediating processes. Computers in Human Behavior, 116, 106645.

Bulté, A. (2021). Esther Perel. Humo, 2 november 2021.

CBS (2020). Prevalentiemonitor huiselijk geweld en seksueel geweld 2020. Den Haag: WODC/CBS.

CBS (2021a). Aantal tienermoeders in tien jaar gehalveerd. https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2021/24/aantal-tienermoeders-in-tien-jaar-gehalveerd

CBS (2021b). Welzijn en stress bij jongeren in coronatijd. https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/rapportages/2021/welzijn-en-stress-bij-jongeren-in-coronatijd/samenvatting

Cense, M. (2018). “Ze weten wel wat ze moeten typen, maar niet wat ze moeten zeggen.” Verklaringen voor een latere seksuele start. https://rutgers.nl/wp-content/uploads/2021/03/2018_Een_latere_eerste_keer_onderzoeksrapport.pdf

Cense, M. (2019). Navigating a bumpy road. Developing sexuality education that supports young people’s sexual agency. Sex Education, 19, 263–276.

Datta, N. (2018). “Restoring the Natural Order”: The religious extremists’ vision to mobilize European societies against human rights on sexuality and reproduction. Brussel: The European Parliamentary Forum on Population and Development (EPF).

De Graaf, H., van den Borne, M., Nikkelen, S., Twisk, D., & Meijer, S. (2017). Seks onder je 25e. Seksuele gezondheid van jongeren anno 2017. Delft: Eburon.

De Graaf, H. & Vroege, J. (2020). PSTG-rapport 2019. Utrecht: Rutgers.

De Graaf, N.M. & Carmichael, P. (2018). Reflections on emerging trends in clinical work with gender diverse children and adolescents. Clinical Child Psychology and Psychiatry, 24, 353-364.

De Looze, M. et al. (2014). HBSC 2013. Gezondheid, welzijn en opvoeding van jongeren in Nederland. Utrecht: Utrecht University.

De Looze, M.E., A.P.Cosma, W.A.M.Vollebergh, E.L.Duinhof, S.A.deRoos, S.vanDorsselaer, M.J.H.vanBon-Martens, R.Vonk, & G.W.J.M.Stevens (2020). Trends over Time in Adolescent Emotional Wellbeing in the Netherlands, 2005-2017: Links with Perceived Schoolwork Pressure, Parent-Adolescent Communication and Bullying Victimization. Journal of Youth and Adolescence, 49, 2124–2135.

De Swaan, A. (2019). Tegen de vrouwen. De wereldwijde strijd van rechtsisten en jihadisten tegen de emancipatie. Amsterdam: Prometheus.

Dewinter, J. (2016). Sexuality in adolescent boys with autism spectrum disorder. Proefschrift Tilburg University.

Doornwaard, S.M. (2015). It’s kind of an exiting story. The role of internet in adolescent sexual development. Proefschrift Universiteit Utrecht.

Duits, L. (2021). Singles, seksuele relaties en seksuele rechten: Inzichten uit de coronacrisis. Tijdschrift voor Seksuologie, 45, 12-16.

Emmerink, P. (2017). Gendered sexuality. Exploring dynamics of the sexual double standard. Proefschrift Universiteit Utrecht.

Eshuis, J. (2020). Dertig jaar evolutionair psychologisch perspectief op seksualiteit. Tijdschrift voor Seksuologie, 44, 181-197.

Fine, M. (1988). Sexuality, schooling, and adolescent females: The missing discourse of desire. Harvard Educational Review, 58, 29–54.

Finkenauer, C., Willems, Y.E., Weise, M., & Bartels, M. (2019). The social context of adolescent relationships. In: Burns, Tracey and Gottschalk, Francesca (Eds.) (2019). Educating 21st Century Children. Emotional well-being in the digital age. [Chapter 7]. OECD.

Grzanka, P. R., Mann, E. S., & Elliott, S. (2016). The Neoliberalism Wars, or Notes on the Persistence of Neoliberalism. Sexuality Research and Social Policy, 13, 297–307.

Haberland, N. A. (2015). The case for addressing gender and power in sexuality and HIV education: A comprehensive review of evaluation studies. International Perspectives on Sexual and Reproductive Health, 41, 31–42.

Hatfield, E., Rapson, R.L., & Purvis, J. (2020). What’s Next in Love & Sex. Psychological and Cultural Perspectives. New York: Oxford University Press.

Hollway, W. (1984). Women’s power in heterosexual sex. Women’s Studies International Forum, 7, 63-68.

Huijnk, W. & van Beusekom, G. (2021). Wat maakt het verschil? Over het welzijn, de sociale relaties en de leefstijl van lesbische, homoseksuele en biseksuele jongeren. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.

Hyde, J. S. (2005). The gender similarities hypothesis. American Psychologist, 60, 581–592.

Illouz, Eva (2020). Waarom liefde eindigt. Een onderzoek naar relaties in de 21e eeuw. Utrecht: Ten Have.

James, S.E. et al. (2016). Report of the 2015 US Transgender Survey. Washington, DC: National Center for Transgender Equality.

Joemmanbaks, F., Graaf, H. de, Vermey, K., & Kuipers, L. (2021). Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland tijdens de coronacrisis. Utrecht/Amsterdam: Rutgers/Soa Aids Nederland.

Julian, K. (2019). Liever online dan echte seks. The Atlantic/360Magazine. https://www.360magazine.nl/liever-online-dan-echte-seks/

Kuyper, L. & Vanwesenbeeck, I. (2009). High Levels of Same-Sex Experiences in the Netherlands: Prevalences of Same-Sex Experiences in Historical and International Perspective. Journal of Homosexuality, 56, 993-1010.

Laan, E.T. M., Klein, V., Werner, M.A., van Lunsen, R.H.W., & Janssen, E. (2021). In Pursuit of Pleasure: A Biopsychosocial Perspective on Sexual Pleasure and Gender. International Journal of Sexual Health, 33, in press. DOI: 10.1080/19317611.2021.1965689

Levant, R.F. & Pryor, S. (2020). The Tough Standard. The Hard Truth about Masculinity and Violence. Oxford: Oxford University Press.

Lorber, J. (1994). Paradoxes of Gender. New Haven, CT: Yale University Press.

Lorber, J. (2022). The New Gender Paradox. Cambridge (UK): Polity Press.

Marra, E., de Graaf, H. & Meijer, S. (2020). Seks onder je 25e in de residentiële jeugdzorg. Utrecht: Rutgers/Soa Aids Nederland.

McCrindle, M. (2020). Understanding Generation Alpha. https://mccrindle.com.au/insights/blog/gen-alpha-defined/

Ministerie van Buitenlandse Zaken (2020). Youth at heart. Jongeren in het hart van Nederlands ontwikkelingsbeleid. Den Haag: Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Naezer, M.M. & Hindriks, J. (2020). Digitaal friemelen: Recht om te sexten. Vlam Magazine, 0, 42-49.

Petersen, J.L. & Hyde, J.S. (2010). A meta-analytic re¬view of research on gender differences in sexuality, 1993–2007. Psychological Bulletin, 136, 21–38.

Plan International (2021). Free to be online? Girls’ and young women’s experiences of online harassment. https://www.planinternational.nl/uploaded/2020/09/SOTWGR2020-CommsReport-EN.pdf?x27128

Pronk, T.M. & Denissen, J.J.A. (2020). A Rejection Mind-Set: Choice Overload in Online Dating. Social psychological and Personality Science, 11, 388-396.

Rapoport, E., Athanasian, C. E., & Adesman, A. (2021). Prevalence of Nonheterosexual Identity and Same-Sex Sexual Contact Among High School Students in the US From 2015 to 2019. JAMA Pediatrics. 175, 970-972. 

Reid, D.S. et al. (2021). Online Sexual Partner Seeking as a Social Practice: Qualitative Evidence from the 4th British National Survey of Sexual Attitudes and Lifestyles (Natsal-4). The Journal of Sex Research, https://www.tandfonline.com/doi/full/10.1080/00224499.2021.1994516

Rutgers & Stichting School & Veiligheid. (2021). Seksuele en relationele integriteit niet-vakspecifieke lerarenopleiding. https://seksuelevorming.nl/wp-content/uploads/2021/11/Rapport-generiek.pdf

Sieben, I., Reeskens, T., & Halman, L. (2019). De conservatieve reflex van millenials. Sociale Vraagstukken, https://www.socialevraagstukken.nl/de-conservatieve-reflex-van-millenials/

Sobieraj, S. (2020). Credible Threat. Attacks Against Women Online and the Future of Democracy. Oxford: Oxford University Press.

Twenge, J.M., Sherman, R.A., & Wells, B.E. (2017). Sexual Inactivity During Young Adulthood Is More Common Among U.S. Millennials and iGen: Age, Period, and Cohort Effects on Having No Sexual Partners After Age 18. Archives of Sexual Behavior, 46, 433-440.

Van Anders, S.M., Herbenick, D., Brotto, L.A., Harris, E.A., & Chadwick, S.B. (2021). Heteronormativity theory of low sexual desire in women partnered with men. Archives of Sexual Behavior, epub ahead of print, https://link.springer.com/article/10.1007%2Fs10508-021-02100-x

Vanwesenbeeck, I. (2011a). ‘Gender doen’ in seks en sekswetenschap. Tijdschrift voor Seksuologie, 35, 142-153.

Vanwesenbeeck, I. (2011b). [Oratie] Diverse verlangens. Seksuele ontwikkeling onder moderne dubbele moraal. Tijdschrift voor Seksuologie, 35, 232-239.

Vanwesenbeeck, I. (2016). Pornografie-onderzoek in verleden, heden en toekomst. Tijdschrift voor Seksuologie, 40, 123-127.

Vanwesenbeeck, I. (2018). Jongeren, sociale media en seksualiteit: een literatuurbeschouwing. Tijdschrift voor Seksuologie, 42, 14-24.

Vanwesenbeeck, I. (2020a). Sociale perspectieven op gender en seks: verworvenheden en uitdagingen. Tijdschrift voor Seksuologie, 44, 58-67.

Vanwesenbeeck, I. (2021). Heteronormativiteit en de preventie van seksueel geweld. Tijdschrift voor Seksuologie, 45, 108-114.

Vanwesenbeeck, I. (2020b). Comprehensive sexuality education. In Oxford Research Encyclopedia of Global Public Health; Oxford University Press: Oxford, UK, 2020.

Vanwesenbeeck, I., Cense, M., van Reeuwijk, M., Westeneng, J. (2021). Understanding sexual agency. Implications for sexual health programming. Sexes, 2, 378–396. https://doi.org/10.3390/ sexes2040030

Vanwesenbeeck, I., Flink, I., van Reeuwijk, M., & Westeneng, J. (2019b). Not by CSE alone … furthering reflections on international cooperation in sex education. Sex Education, 19, 297–312.

Vanwesenbeeck, I., Janssen, M.L. & Wijers, M. (2019a). ‘Duizenden slachtoffers van seksuele exploitatie’: feit of frame? Tijdschrift voor Seksuologie, 43, 104-113.

Vanwesenbeeck, I., Westeneng, J., de Boer, T., Reinders, J., & van Zorge, R. (2016). Lessons learned from a decade implementing comprehensive sexuality education in resource poor settings: The world starts with me. Sex Education, 16, 471–486.

Verhoef, A. (2021). Het weggummen van een opa, vakantie in Frankrijk, of huisdier uit schoolboeken is pas het begin. De Volkskrant, 3 november. https://www.volkskrant.nl/columns-opinie/opinie-schoolboeken-zonder-voorbeelden-met-opa-s-oma-s-vakanties-in-frankrijk-of-huisdieren-zijn-nog-maar-het-begin~b26b76a6/

Vollebergh, W. (2021). De tijd van je leven. Jong zijn in Nederland in de afgelopen vijftig jaar. Afscheidscollege, Universiteit Utrecht.

Wajcman, J. (2010). Feminist theories of technology. Cambridge Journal of Economics, 34, 143–152.

Westeneng, J. & Both, R.E.C. (2021). Impact van COVID-19 op seksuele en reproductieve gezondheid en rechten van jongeren in lage- en middeninkomenslanden. Tijdschrift voor Seksuologie, 45, 62-66.

Wiepjes, (2018). The Amsterdam Cohort of Gender Dysphoria Study (1972e2015): Trends in Prevalence, Treatment, and Regrets. The Journal of Sexual Medicine, 15, 582–590.

Zaneva, M., Philpott, A., Singh. A., Larsson, G., Gonsalves, L. (2022). What is the added value of incorporating pleasure in sexual health interventions? A systematic review and meta-analysis. PLoS ONE 17(2): e0261034.

Zucker, Alyssa N. & Bay-Cheng, Laina Y. (2020). Me First: The Relation Between Neoliberal Beliefs and Sexual Attitudes. Sexuality Research and Social Policy, DOI 10.1007/s13178-020-00466-6