Auteur(s): Marieke Dewitte
Wat een zomer … te nat, te droog, te heet, te koud … het hing maar af van het moment en het land waar je verbleef. De pessimist en doemdenker in mij zou nu geneigd zijn om een vurig pleidooi te schrijven over de huidige milieu-impasse. Maar goed, de coronacrisis heeft me de voorbije jaren al meer dan genoeg verleid om dit editoriaal te gebruiken als ventilatiekanaal. Laten we het maar positief houden, want zoals mijn partner altijd zegt, ‘Negativiteit trekt negativiteit aan, Marieke’
Wat een zomer … te nat, te droog, te heet, te koud … het hing maar af van het moment en het land waar je verbleef. De pessimist en doemdenker in mij zou nu geneigd zijn om een vurig pleidooi te schrijven over de huidige milieu-impasse. Maar goed, de coronacrisis heeft me de voorbije jaren al meer dan genoeg verleid om dit editoriaal te gebruiken als ventilatiekanaal. Laten we het maar positief houden, want zoals mijn partner altijd zegt, ‘Negativiteit trekt negativiteit aan, Marieke’. What you focus on, grows. En ja, als ik de milieu-impact ter harte neem en mijn eigen ecologische voetafdruk bekijk, dan heb ik best nog wat werk om deze te verkleinen. Ik reis namelijk behoorlijk vaak rond. Het internationaal toneel biedt nu eenmaal zoveel boeiende inzichten en samenwerkingen binnen de seksuologie. We zijn een relatief klein veld, dus als we echt impact willen hebben, dan zijn gezamenlijke projecten over de landsgrenzen heen essentieel. Samenwerking is ook een kernstreven van het European Sexual Medicine Network, waar ik de laatste 2 jaar deel van uitmaakte. Jacques Van Lankveld heeft eerder in dit tijdschrift gerapporteerd over de achtergrond en ambities van dit Europees project dat in 2019 gestart is en dit jaar zijn einde kent, althans als gesubsidieerd project. Er zijn plannen om het netwerk te continueren want het zou zonde zijn om de vele projecten van de verschillende werkgroepen (gaande van seksuele agressie en geweld, tot seks en kanker en seks bij verstandelijke beperking) zomaar stop te zetten. Bovendien is er voor ons als seksuologen geen mooier streven dan de seksuele gezondheid binnen Europa (en daarbuiten) te verbeteren en prominenter op de maatschappelijke (en politieke) agenda te zetten. Dat kost tijd en structurele samenwerkingsinitiatieven. Zelf nam ik deel aan de psychofysiologie-werkgroep onder leiding van Erick Janssen en Laura Hatzler met als doel om het potentieel van psychofysiologie als klinische tool systematisch in kaart te brengen: wat zijn de toepassingsmogelijkheden en waar liggen de ontwikkelingsmogelijkheden/-behoeften? Na 2 boeiende brainstorm meetings in het bruisende Berlijn zijn we klaar om een eerste voorstel te doen wat betreft het gebruik van psychofysiologische maten in de assessment en behandeling van de seksuele respons bij vrouwen. Ja, specifiek vrouwen, want kennis over de seksualiteit van vrouwen hinkt opmerkelijk achterop in vergelijking met de uitgebreide kennis over het erectiemechanisme. Daarnaast nam ik samen met Charmaine Borg de coördinatie over van een werkgroep met als doel om, onder andere, consensus te bereiken wat betreft seksuologische concepten en benaderingen, interdisciplinaire onderzoeksprojecten te initiëren en onderzoek en opleiding te integreren. Tijdens een boeiende writing retreat in Lissabon met 8 geëngageerde clinici-onderzoekers zetten we de krijtlijnen uit voor een toekomstig onderzoeksplan. We vertrekken vanuit tekortkomingen in onze huidige kennis en kaarten een aantal belangrijke thema’s aan die meer onderzoek vragen, zoals seksualiteit en chronische aandoeningen bij jongeren, de impact van veranderende circadiaanse ritmes (door o.a. meer schermtijd) op seksualiteit, de gezondheidsvoordelen van seks in het dagelijkse leven, de moeilijke afbakening van ‘normale’ seks, kinky seks en parafilia, seks in tijden van oorlog en feminicide, enzomeer. Een reflectie reflectie op dit artikel komt ongetwijfeld nog voorbij in dit tijdschrift. Hoezeer ik het ESMN-initiatief ook onderschrijf, het blijft de vraag hoe een dergelijk groot netwerk zich kan blijven handhaven zonder Europese financiële steun. Achter de schermen wordt ondertussen druk gewerkt aan een vervolgtraject. Gelukkig maar.
Vanuit mijn rol binnen de European Society of Sexual Medicine, nog een ander Europees netwerk, ben ik ook nauw betrokken bij een Europees project om HPV-vaccinatie ruimer te promoten. Ik schrok van de Nederlandse cijfers: minder dan de helft van de kinderen/jongeren zijn gevaccineerd, veelal door wantrouwen en tegenkanting bij de ouders. Op dat vlak doet België het een stuk beter, wat wellicht te maken heeft met het feit dat HPV-vaccinatie aangeboden wordt tijdens het medisch schoolonderzoek, want dat werkt drempelverlagend werkt. En dat Belgen een stuk minder kritisch zijn (of althans autoriteit minder in vraag stellen) dan Nederlanders zal vast ook wel een rol spelen. De verschillen in vaccinatiegraad tussen de Europese landen is groot. Dit toont nog maar eens aan dat Europa geen uniform geheel vormt, wat het moeilijk maakt om Europees-brede vaccinatiecampagnes uit te zetten. Daar waar Portugal en Zweden indrukwekkende vaccinatie-cijfers presenteren, hinken landen als Bulgarije en Roemenië achterop. Het is dan ook belangrijk om de redenen te achterhalen waarom jongeren en vooral hun ouders al dan niet ingaan op het vaccinatie-aanbod, alsook het inventariseren van welke informatiekanalen we best aanwenden om jongeren en hun ouders te bereiken. Dat we TikTok en influencers zullen moeten inzetten, lijkt evident. Daarnaast moeten we onze focus niet alleen richten op de verschillen tussen landen, maar ook binnen landen, want rurale gebieden kennen hogere vaccinatiedrempels en grotere vragen dus een andere aanpak dan de grote steden.
Er beweegt dus veel op Europees vlak en ik voel me geprivilegieerd om dit van dichtbij te kunnen meevolgen. Meer aandacht vragen voor seksueel welzijn, zowel bij onderzoekers, clinici als het algemene publiek is een doel waar ik me graag voor inzet. Dat de media hierdoor af en toe komt aankloppen is niet alleen soms spannend, maar kan ook best wel wat energie en tijd kosten. Korte deadlines stroken niet altijd met een drukke (inter)nationale agenda. En eerlijk, het mag dan allemaal best spontaan en als vanzelf overkomen (die feedback krijg ik althans), het maakt me vaak onzeker. Maar goed, ik besef het belang en de taak van de seksuoloog om correcte informatie te verspreiden in een medialandschap dat vasthoudt aan ongenuanceerde uitspraken, misinformatie, en spannende weetjes, en daarmee seksuele mythes en gender-ongelijkheid alleen maar in stand houdt. En natuurlijk zijn er ook de écht leuke valorisatie-opdrachten. Zo mocht ik dit jaar op Lowlands in gesprek met Joy Delima over ‘samen seksueel opgewonden geraken’ en gaf ik een workshop om open te leren praten over seks. Echt bijzonder dat zoveel jongeren om 12u present tekenden om meer te horen over de voorwaarden voor seksueel plezier. Je was erbij Ellen, ik verspreid je boodschap waar ik kan. En natuurlijk … 3 dagen muziekfestival, daar zeg ik geen neen tegen. Mijn eerste ervaring met een festival op Nederlandse bodem, minder bier en meer gras dan in België, maar verder blijft muziek vooral verbinden.
Ondertussen is de zomer weer voorbij en is iedereen klaar voor een nieuw academisch jaar. En dus ook een nieuwe editie van ons tijdschrift, nadat we het juni-nummer helaas moesten overslaan. Maar we maken het goed, want dit nummer biedt een reeks pertinente artikelen. We beginnen met twee artikelen rond consensuele non-monogamie (CNM). Tweejaarlijks start een nieuwe groep enthousiastelingen met de opleiding seksuologie, een samenwerking tussen de Faculteit Psychologie en het Universitair Ziekenhuis Gent, gecoördineerd door Els Elaut en Guy T’Sjoen. In het kader van hun afstudeerproject werken de seksuologen in-spe gezamenlijk aan een grootschalig onderzoek dat reeds een veelheid aan rijke datasets opleverde over seksuele motieven in diverse doelgroepen, porno gebruik, seksualiteit tijdens zwangerschap en postpartum en consensuele non-monogamie. Dit laatste onderwerp vormde de basis van twee boeiende artikelen die uitgewerkt werden in het huidig nummer. Eén artikel gaat over gender- en generatieverschillen in attitudes rond CNM in Vlaanderen en het andere artikel gaat over de attitudes van hulpverleners bij cliënten in een CNM relatie. Aurélie De Coster en collega’s bevroegen een grote groep Vlamingen en Brusselaars van verschillende genders (uiteindelijk vooral mannen en vrouwen) en leeftijden naar hun attitude tav CNM. Zoals verwacht stonden mannen meer positief tav CNM en waren ze meer bereid om zich te engageren in CNM-relaties dan vrouwen. Opvallend was dat generatie X (41- tot 56-jarigen) en niet de woke- generatie Z of Y of de millenials, bij wie inclusiviteit en diversiteit centraal staan, over het algemeen een positievere attitude en meer bereidheid hadden om deel te nemen aan CNM dan andere generaties. Er wordt treffend geconcludeerd dat jong niet per se progressief betekent en dat oud(er) niet per se gelijk staat aan conservatief. De data geven een belangrijk signaal om als maatschappij en als hulpverleners in te zetten op de veranderende maar diepgewortelde gendernormen en op het normaliseren van CNM. Inne Cornu en collega’s bouwen hierop voort en richtten zich op een groep medische en psychologische hulpverleners. Ze kwamen tot de conclusie dat hun attitude tav CNM positiever was naarmate ze vaker in contact kwamen met personen in een CNM-relatie. Bovendien bleek dat hoe meer kennis ze hadden over CNM, hoe meer bereid ze waren om te werken met cliënten in een CNM-relatie. Dit vormt meteen een pleidooi om meer CNM-specifieke kennis op te nemen in de huidige opleidingen zodat meer gepaste zorg geboden kan worden en er meer ruimte komt voor relationele diversiteit.
In de volgende reeks artikelen komen de thema’s transgender en variaties in geslachstontwikkeling aan bod. Marijke Nazaer en collega’s kaarten het probleem aan dat de hoge(re) prevalentie van huiselijk geweld bij transgender personen niet voldoende onderkend wordt en geen ruimte krijgt in de huidige hulpverleningsinitiatieven. Om de discrepantie tussen de transgender slachtoffers van huiselijk geweld en het zorgaanbod uit te diepen, voerden ze een reeks interviews met slachtoffers en hulpverleners. Uit de kwalitatieve data-analyse bleek dat het hulpverleningsaanbod tekortschiet omdat er ofwel te veel, ofwel te weinig aandacht besteed wordt aan het transgender luik of het huiselijk geweld luik, terwijl beide thema’s geïntegreerd dienen aangepakt te worden. De auteurs doen een oproep naar meer onderzoek betreffende het thema en verwijzen naar een reeks concrete aanbevelingen voor de klinische praktijk.
Tim van der Grift en Baudewijntje Kreukels vatten de bevingen samen van drie publicaties waarin data van onder andere Nederlandse mensen met intersekse (Differences of Sex Development) geanalyseerd werd met als doel de seksuele beleving bij deze groep gedegen te onderzoeken. Ze concluderen dat mensen met intersekse/DSD gemiddeld een verminderd seksueel welzijn vertonen, wat zich uit in meer seksuele problemen en een negatief seksueel zelfbeeld, alsook een onvervulde informatiebehoefte. De auteurs benadrukken de actieve rol van de seksuoloog hierin en de nood aan betere begeleiding en informatie van behandelaren.
Dat het seksueel zelfbeeld een belangrijke determinant is van seksueel welzijn staat ook centraal in het doctoraatsproject van Mathilde Kennis. Ze wijst op een aantal nijpende tekortkomingen in het (vrijwel on)bestaande onderzoek naar seksualiteit bij transgenderpersonen. In een indrukwekkende reeks studies bestudeert ze het seksueel welbevinden van transgender personen vanuit verschillende invalshoeken, waarbij het seksueel zelf-concept als verklaringsmechanisme centraal staat. Daarbij maakt ze gebruik van verschillende onderzoeksmethoden, gaande van dagboekstudies, surveys, neuro-imaging onderzoek, computeraken en zelfs een kwalitatieve studie naar de ethische overwegingen omtrent neurobiologisch onderzoek bij transgender personen. Ja hoor, je leest hier het relaas van een trotse supervisor. Hoewel het onderzoek een sterk experimentele insteek heeft, formuleert de auteur een aantal treffende klinische implicaties.
Zoals gewoonlijk sluiten we af met literatuurtips. Ine Vanwesenbeeck, onze vaste waarde en huisrecensent, werpt haar kritische blik op twee onlangs verschenen boeken. Opnieuw blijkt dat het (trans)gender thema steeds meer mensen aanbelangt. Ik voel een themanummer groeien. Daarnaast recenseert ze het boek van onze collega Elise van Alderen, net als Hester Pastoor die het boek van Ellen Laan en Rik van Lunsen onder het licht houdt. En ja, het is Ellen die het boek initieerde en dus terecht als eerste auteur vernoemd wordt, in tegenstelling tot wat ik eerder schreef in de nieuwsbrief (sorry Ellen).