Variaties in relaties. De attitudes rond consensuele non-monogamie in Vlaanderen en Brussel: gender- en generatieverschillen
Auteur(s): Aurelie De Coster, Kimm Dupont, Sayira Maruf , Veronique Becue, Ellen Verheyen & Els Elaut
Monogamie is de gouden standaard in ons relationele leven. Onderzoek naar diverse relatievormen zoals consensuele non-monogamie (CNM) is dan ook beperkt. Het doel van deze kwantitatieve studie is om een beeld te geven over de attitudes van de inwoners van Vlaanderen en Brussel ten opzichte van CNM relaties. Als onderdeel van een ruimer on- derzoek, focust dit werk op de verschillen in attitudes tussen verscheidene genders en generatiegroepen. Er is gebruik gemaakt van een online vragenlijst met als subonderdelen de Consensual Non-Monogamy Attitude Scale (CNAS), de Willingness to engage in CNM (WTE) en de Sociosexual Orientation Inventory-Revised (SOI-R). De steekproef bestaat uit 6850 personen, waarvan 46,7% mannen, 51,6% vrouwen en 1,5% non-binaire personen. De gemiddelde leeftijd van de deelnemers is 38,6 jaar. Van deze steekproef heeft 35,2% reeds ervaring met een CNM relatie. Mannen verto- nen een positievere houding ten opzichte van CNM dan vrouwen, alsook meer bereidheid tot engagement in CNM dan vrouwen. Deelnemers behorende tot generatie X (41- tot 56-jarigen) hebben over het algemeen een positievere attitude en meer bereidheid om deel te nemen aan CNM dan andere generaties. Er is geen direct effect van leeftijd op de attitude ten aanzien van CNM relaties gevonden, maar de attitude wordt wel gemedieerd door het al dan niet voorkomen van een CNM relatie in de persoonlijke voorgeschiedenis. Ondanks de beperkingen, werpt deze explora- tieve studie een eerste licht op de verschillen in attitudes tussen genders en verschillende generatiegroepen en geeft het een aanzet tot longitudinaal en uitgebreider onderzoek betreffende dit onderwerp.
Individuen verschillen van elkaar op vlak van seksuele attitudes (Hendrick, Hendrick, & Reich, 2006). De in een samenleving wijdverspreide genderrollen, -normen en -verwachtingen kleuren de seksuele attitudes van een individu. Daarnaast hebben de culturele achtergrond, tijdsperiode en generatie waarin men opgroeit een sterke invloed (Verhaeghe, 2012). Men deelt immers een aantal gemeenschappelijke spiegelingen waaronder een samenhangend waarden- en normenstelsel.
De dubbele seksuele moraal (Alexander & Fisher, 2003; Cejka & Eagly, 1999) en genderrollen- en normen kunnen ervoor zorgen dat mannen een meer aanvaardende houding aannemen tegenover variabele seksuele gedragingen. Mannen zullen bijvoorbeeld het aantal sekspartners eerder overrapporteren, terwijl vrouwen geneigd zijn dit te onderrapporteren (Alexander & Fisher, 2003; Jonason & Marks, 2009). Vrouwen worden niet verondersteld deel te nemen aan CNM en kunnen door deze verwachtingen effectief minder bereidheid tonen om CNM relaties aan te gaan (Vankeirsbilck, 2020; Zimmerman, 2012). Sociaal wenselijk antwoorden met betrekking tot seksuele attitudes, maar ook betreffende relationele identiteit en CNM heeft met andere woorden belangrijke implicaties(Paulhus et al., 2003).
In de literatuur bestaat weinig eenduidigheid over de gelijkenissen en verschillen met betrekking tot gender en de diverse CNM-vormen (polyamorie, swingen, open relaties). Verschillende studies rapporteerden een grotere interesse in deelname aan CNM gedragingen bij mannen dan bij vrouwen (Herbenick et al., 2017; Schmookler & Bursik, 2007) en meer effectieve CNM gedragingen bij mannen dan bij vrouwen (Haupert et al., 2017. Heteromannen vertoonden een grotere bereidheid tot het aangaan van CNM relaties in vergelijking met heterovrouwen (Moors et al., 2015). Mannen uit swingerkoppels zouden geneigd zijn om een relatie te beëindigen indien hun partner niet instemt met CNM (Wilt, Harrisson & Michael, 2018).
Over de evolutie van de prevalentie van CNM doorheen de tijd is weinig gekend. In dit onderzoek naar attitudes werd uitgegaan van de typische kenmerken en gebeurtenissen van generaties afzonderlijk, rekening houdend met de Generational Cohort Theory (Sessa et al., 2007) en de rol van de formatieve periode (Diepstraten, Ester & Vinken, 1999). Onder invloed van politieke, economische en sociale veranderingen zouden de seksuele attitudes binnen een generatie gelijk lopen. Zo spelen bij de stille generatie (76-93 jaar) voornamelijk vooroorlogse waarden mee, met het huwelijk als toegangspoort tot seksualiteit, starre genderrollen en gezinsstichting als belangrijkste relatiedoel. Babyboomers (57-75 jaar) kenmerken zich door de invloed van de seksuele revolutie en het wegdenken van de exclusiviteit tussen seksualiteit en het huwelijk. De vergeten generatie X (41-56 jaar), pragmatisch en gebukt onder de economische crisis, trouwde minder en later, had meer lange afstandsrelaties en standaardiseerde het gebruik van anticonceptie. De on- en offline verbondenheid staat centraal bij generatie Y of de millennials (25-40 jaar), wat een rol kan spelen in hun openheid voor diversiteit, het op de kaart zetten van non-monogamie en seriële monogamie. De jongste generatie, generatie Z (10-24 jaar), wordt omschreven als woke, is digitaal, inclusief, open en streeft naar gelijkheid, ook wat betreft relaties en seksualiteit (Youngworks, 2020).
Hypothesen
Dit onderzoek gaat na of verschillende genders (mannen, vrouwen, non-binaire personen) en generaties (de stille generatie, babyboomers, generatie X, millennials en generatie Z) er verschillende attitudes ten opzichte van CNM op nahouden. De volgende hypothesen werden onderzocht: 1) mannen hebben een positievere houding tegenover CNM relaties dan vrouwen; 2) mannen zijn meer bereid tot engagement in een CNM relatie dan vrouwen; 3) millennials en generatie Z staan meer open voor CNM relaties dan de stille generatie en generatie X, maar tonen een gelijkaardige openheid als de babyboomers; 4) millennials en generatie Z zijn meer bereid zich te engageren in een CNM relatie dan de stille generatie en generatie X, maar tonen een gelijkaardige bereidheid als de babyboomers; 5) is er sprake van een direct effect van leeftijd op attitude tegenover CNM relaties of is er sprake van een indirect effect?
Methode
Onderzoeksmethode en dataverzameling
De studie werd uitgevoerd aan de hand van een kwantitatieve, online survey. Meerderjarige volwassene deelnemers die zich op het moment van de studie in een partnerrelatie bevonden en woonachtig waren in Vlaanderen en Brussel konden deelnemen aan deze survey, opgesteld in het Qualtrics platform. Via e-mail (naar organisaties, scholen, verenigingen voor senioren), diverse sociale mediakanalen (Instagram, Facebook, Twitter, Reddit), de krant en de radio werd over de studie ‘Diversiteit in Relaties’ gecommuniceerd, waardoor we een grote gelegenheidssteekproef bekwamen. De dataverzameling vond plaats tussen 22/09/2021 en 05/12/2021.
Deelnemers
In totaal begonnen 8867 participanten met het invullen van de survey. Tijdens de datacleaning werden volgende deelnemers verwijderd uit de finale dataset: 1) participanten met een onvolledige deelname, 2) participanten jonger dan 18 jaar, 3) participanten niet gedomicilieerd in Vlaanderen of Brussel, 4) participanten met duidelijk incorrecte antwoorden (naast de kwestie; bijvoorbeeld 'pelikaan' als gender) (zie figuur 1). De uiteindelijke steekproef betrof 6849 deelnemers.
Meetinstrumenten
De vragenlijst bestond uit een informed consent document, vragen over demografische variabelen (leeftijd, gender, relatiestatus, enzovoort) en vragen uit drie zelfrapportageschalen, namelijk de Consensual Non-Monogamy Attitude Scale (CNAS, Cohen & Wilson, 2017), de Willingness to engage in CNM (WTE, Moors et al., 2015) en de Sociosexual Orientation Inventory Revised (SOI-R, Penke & Asendorpf, 2008).
Voor de SOI-R werd gebruik gemaakt van de gevalideerde Nederlandstalige versie: de herziene Socioseksuele Oriënteringsvragenlijst (SOI-R, Penke & Asendorpf, z.d.). De drie vragenlijsten werden voor de eerste keer gebruikt in een bevraging van inwoners van Vlaanderen en Brussel. De CNAS en de WTE werden conform de procedure van forward-backward translation vertaald.
Volgende socio-demografische variabelen werden bevraagd: woonplaats, leeftijd, gender, diploma, job, seksuele oriëntatie, seksuele aantrekking, seksueel contact, relatiestatus, familiale toestand, soort CNM relatie en kennis over CNM.
Figuur 1. Steekproef.
De CNAS (Cohen & Wilson, 2017) bepaalt in welke mate mensen aanvaardend/tolerant zijn ten opzichte van CNM relaties. Acht stellingen worden gescoord op een zevenpunt Likertschaal gaande van 1 (‘helemaal niet akkoord’) tot 7 (‘helemaal akkoord’). De CNAS vertoont een één-factor structuur, waarbij een hogere score wijst op een hogere aanvaarding van CNM relaties. De Cronbach Alpha binnen onze steekproef was 0.90.
De WTE (Moors et al., 2015) gaat na in welke mate personen een verlangen hebben om zich te engageren in verschillende soorten CNM relaties. Deze schaal bestaat uit zes items die gescoord worden op een zevenpunt Likertschaal gaande van 1 (totaal niet bereid) tot 7 (zeer bereid). Een hogere score wijst op een hogere bereidheid om zich in CNM relaties te engageren. De Cronbach Alpha binnen onze steekproef was 0.83.
De SOI-R (Penke & Asendorpf, 2008) gaat na in welke mate men bereid is zich te engageren in seksuele relaties. De schaal meet of een persoon meer of minder bereidwilligheid vertoont tot seks zonder emotionele banden. Het onderdeel ‘socioseksuele attitude’ bevraagt overtuigingen gerelateerd aan seksuele interacties zonder emotionele band. Het facet ‘socioseksueel gedrag’ meet het aantal seksuele ontmoetingen zonder emotionele band. Tot slot bevraagt het onderdeel ‘socioseksueel verlangen’ iemands verlangen naar seks zonder emotionele band. De negen vragen worden gescoord op een negenpunt Likertschaal. Er kan een score berekend worden voor elk van de drie facetten afzonderlijk en een globale score over de drie domeinen heen (Penke & Asendorpf, 2008). Een lage totaalscore duidt op een bereidwilligheid om enkel seks te hebben binnen emotionele en toegewijde relaties. Een hoge totaalscore wijst op een bereidwilligheid om seksuele contacten te hebben zonder emotionele band. De SOI-R heeft een Cronbach alpha van a = 0.87. Het facet ‘socioseksuele attitude’ heeft een Cronbach alpha van a = 0.79, het facet ‘socioseksueel gedrag’ heeft een Cronbach alpha van a = 0.83 en het facet ‘socioseksueel verlangen’ heeft een Cronbach alpha van a = 0.84.
Data-analyse
De data-analyse gebeurde aan de hand van softwareprogramma R-studio (R Core Team, 2017). Het huidige onderzoeksmodel bevat verschillende afhankelijke variabelen (attitudes tegenover CNM relaties, bereidheid tot engagement in een CNM relatie en attitude tegenover de verschillende CNM relaties) en onafhankelijke variabelen (gender en generatie) waarbij er onderling interacties kunnen optreden. De onderzoeksvragen gaan verschillen in populatiegemiddelden tussen onafhankelijke groepen na. Om een antwoord te kunnen bieden op de onderzoeksvragen, werd geopteerd voor enkelvoudige en meervoudige lineaire regressie. Aan de hand van een padanalyse (SEM model) werd er nagegaan of er sprake was van een mogelijk mediatiemodel tussen leeftijd en attitude tegenover CNM relaties.
Voor het bepalen van de steekproefgrootte werd een poweranalyse uitgevoerd met het programma G*Power (Faul et al., 2009) en R-studio (R Core Team, 2017). De power, α-level en de geschatte effectgrootte waren nodig om de steekproefgrootte te berekenen. De effectgrootte is een waarde om te bekijken of het gevonden significante effect relevant is voor de populatie. Een power van 0.80 (1- β) werd gekozen met een significantieniveau van 0.05. Deze waarden worden binnen de gedragswetenschappen vaak als standaard gezien (Cohen, 1988).
Elke onafhankelijke variabele werd nagekeken op voldoende power. Binnen de onafhankelijke variabele ‘generaties’ heeft de groep ‘stille generatie’ niet voldoende proefpersonen (31 participanten < 100 participanten) en dus onvoldoende power om conclusies te vormen over deze groep. Binnen de onafhankelijke variabele ‘gender’ heeft de groep ‘anderen’ niet voldoende power wegens te weinig proefpersonen (8 participanten < 100 participanten). De groep ‘non-binaire personen heeft wel voldoende proefpersonen (103 participanten > 100 participanten) in vergelijking met voorgaand onderzoek (Cohen & Wilson, 2017). Er is bijgevolg voldoende power aanwezig om conclusies te kunnen vormen over deze groep.
Uit voorgaand onderzoek kwam er geen sluitend advies naar voor betreffende de effectgrootte. Deze werd meestal niet gerapporteerd of enkel bij significante resultaten met een kleine steekproef. Volgens Leon, Davis & Kraemer (2011) mag men niet verder gaan op effectgroottes van voorgaande studies met een kleine steekproef. Om deze reden werd er dan ook gekozen voor een medium effectgrootte.
Resultaten
Correlaties en verschillen tussen de verschillende meetinstrumenten
Er is een middelmatige samenhang gevonden tussen de CNAS en de SOI-R (r = 0.61, p < 0.001), zoals weergegeven in tabel 1. Daarnaast is er een sterke samenhang gevonden tussen de CNAS en de WTE (r = 0.73, p < 0.001) en een middelmatige samenhang tussen de WTE en SOI-R (r = 0.60, p < 0.001).
De SOI-R peilt, in tegenstelling tot de CNAS en de WTE, in een eerder directe en concrete vraagstelling naar de attitude, het persoonlijke en intieme gedrag en het verlangen van de respondent (bijvoorbeeld 'Met hoeveel verschillende personen heeft u in de afgelopen 12 maanden geslachtsgemeenschap gehad?').
Mannen uiten een positievere houding tegenover CNM relaties dan vrouwen. Dit wordt weergegeven in tabel 2 (‘CNAS’ als afhankelijke variabele). Non-binaire personen rapporteren een positievere houding tegenover CNM relaties dan mannen. Daarnaast toont tabel 2 (‘SOI-R/attitude’ als afhankelijke variabele) een positievere houding tegenover CNM relaties bij mannen dan bij vrouwen. Er wordt geen verschillend resultaat gevonden tussen non-binaire personen en mannen.
De resultaten tonen een grotere bereidheid tot engagement in een CNM relatie bij mannen dan bij vrouwen, zoals weergegeven in tabel 3 (‘WTE’ als afhankelijke variabele). Non-binaire personen rapporteren meer bereidheid tot engagement in een CNM relatie dan mannen. Tabel 3 (‘SOI-R/gedrag’ als afhankelijke variabele) geeft een grotere bereidheid tot engagement in een CNM relatie weer bij mannen dan bij vrouwen. Wanneer mannen en non-binaire personen worden vergeleken met elkaar is er geen verschil vast te stellen.
De resultaten weergegeven in tabel 4 (‘CNAS’ als afhankelijke variabele) duiden een significant positievere houding tegenover CNM relaties bij generatie X dan bij de babyboomgeneratie (referentiegroep). De millennials en de stille generatie verschillen niet significant van de babyboomers. Generatie Z rapporteert een significant negatievere houding tegenover CNM relaties dan babyboomers. Figuur 2 geeft deze resultaten visueel weer. Tabel 4 (‘SOI-R/attitude’ als afhankelijke variabele) toont dat generatie X en millennials een significant positievere houding rapporteren tegenover CNM relaties dan babyboomers. De stille generatie rapporteert een negatievere houding tegenover CNM relaties dan babyboomers en generatie Z verschilt niet van de babyboomers. Dit wordt visueel voorgesteld aan de hand van figuur 3.
Babyboomers blijken significant meer bereidheid te rapporteren tot engagement in een CNM relatie dan millennials of generatie Z, zie tabel 5 (‘WTE’ als afhankelijke variabele). De stille generatie en generatie X verschillen niet significant van de babyboomers op vlak van bereidheid. Deze resultaten worden voorgesteld aan de hand van figuur 4. Daarnaast toont tabel 5 (‘SOI-R/gedrag’ als afhankelijke variabele) dat generatie X significant meer bereid is tot engagement in een CNM relatie dan babyboomers. Millennials en generatie Z stellen zich significant minder bereid op tot engagement in een CNM relatie dan babyboomers. De stille generatie en babyboomers verschillen niet significant op vlak van bereidheid. De resultaten vanuit de SOI-R/gedrag worden weergegeven in figuur 5.
Een analyse aan de hand van een SEM-model (padanalyse) met als voorspeller ‘leeftijd’, als mediator ‘het nooit, ooit of nu hebben van een CNM relatie (‘CNM factor’)’ en met als uitkomstvariabele ‘de attitude (CNAS)’ toont aan dat er geen direct effect is van leeftijd op attitude. Er is wel een indirect effect van de ‘CNM-factor’ op de scores van de CNAS. Het effect van leeftijd wordt volledig gemedieerd door de ‘CNM-factor’. Een oudere leeftijd is geassocieerd met meer kans op een CNM ervaring, en meer CNM ervaring is gekoppeld aan positievere attitudes tegenover CNM relaties. De statistische analyse van het mediatiemodel is terug te vinden in tabel 6. Er werd hier gekozen voor het gebruik van de CNAS, aangezien dit een volledige vragenlijst betreft en niet enkel een subonderdeel.
Discussie
Interpretatie van de resultaten
De resultaten tonen aan dat mannen een positievere houding vertonen tegenover CNM relaties dan vrouwen, alsook meer bereidheid tot engagement in een CNM relatie.
De onderzoeksresultaten zijn consistent met de bestaande literatuur (Schmookler & Bursik, 2007; Moors et al., 2015; Haupert et al., 2017; Herbenick et al., 2017). Verschillen in genderrollen en -normen betreffende relaties en seksualiteit, een dubbele seksuele moraal aangaande niet-traditionele seksuele gedragingen en het bestaan van gendergerichte seksuele scripts kunnen deze resultaten verklaren. Ook sociaal wenselijk antwoorden heeft mogelijk een impact op de gevonden genderverschillen (Paulhus et al., 2003). Ondanks de anonieme bevraging kunnen personen geneigd zijn te antwoorden op basis van de morale standaarden en verwachtingen van de sociale groep waarmee ze zich vereenzelvigen (King, 2022).
Bijkomend geeft deze studie een beperkt inzicht in CNM relaties bij non-binaire personen. Zij rapporteren een positievere houding tegenover polyamoureuze relaties dan mannen en vrouwen. Misschien is het minder rigide omgaan met gender een indicatie voor meer aanvaardende seksuele attitudes (Cohen & Wilson, 2017). Een mogelijke verklaring is dat personen die de genderdichotomie uitdagen, ook conventionele genderrollen, gendernormen en seksuele scripts ter discussie stellen. Mensen die reeds ervaring hebben met zich buiten het systeem te voelen vallen, zijn mogelijk meer geneigd de bestaande systemen in vraag te stellen.
Over het algemeen vertoont generatie X (41-56 jaar) een positievere houding ten opzichte van CNM relaties dan de andere generaties, alsook meer bereidheid tot engagement in een CNM relatie. De generational cohort theory stelt dat een generatie van individuen die dezelfde politieke, economische en sociale gebeurtenissen tijdens de vroege levensfasen meemaken een gelijkaardige set van overtuigingen, waarden en gedrag ontwikkelt (Sessa et al., 2007). Tijdens de formatieve periode van 15 tot 25 jaar is men het meest vatbaar voor omgevingsinvloeden en ervaringen (Diepstraten, Ester & Vinken, 1999). Een vergelijking van attitude en bereidheid tot deelname aan CNM tussen verschillende generaties gaf in dit onderzoek wisselende resultaten op basis van de gebruikte vragenlijsten (zie figuren 2, 3, 4 en 5). Een hypothese kan zijn dat dit wijst op een meer individueel dan generationeel verschillend parcours. De aangehaalde generatieverschillen zijn verzameld aan de hand van een cross-sectioneel onderzoeksopzet. Dit betekent dat daadwerkelijke leeftijdseffecten dan wel generatie-effecten moeilijk van elkaar te onderscheiden zijn. Dat neemt niet weg dat maatschappelijke en culturele veranderingen en gebeurtenissen de attitudes tegenover en bereidheid tot deelname aan CNM kunnen beïnvloeden.
We bespreken enkele mogelijke verklaringen voor de bevinding dat generatie X zich meer lijkt open te stellen ten opzichte van CNM dan generatie Z (ouder dan 18). Het is denkbaar dat generatie X met stijgende leeftijd een grotere eigenwaarde ontwikkelde en bijgevolg beter omgaat met mogelijke sociale stigmatisering in vergelijking met generatie Z (Orth, Trzesniewski & Robins, 2010). Sociaal wenselijk antwoordgedrag zal in dat geval bij generatie X een kleinere rol spelen. Het is mogelijk dat het relationele aspect eerder naar de achtergrond verdwijnt bij generatie Z omdat jongere personen nog meer bezig zijn met het vormgeven aan individuele identiteitsconcepten. Een eventuele relationele ‘sleur’ kan aanleiding geven tot (meer) experimenteren en nieuwsgierigheid op vlak van CNM bij generatie X. Misschien neemt het opkomen voor en het bewust zijn over verschillende genders en seksuele geaardheden door generatie Z al veel ruimte in en is het includeren van alternatieve relatievormen in het 'normale' seksuele gedrag the next step. Anderzijds kunnen we op basis van onze resultaten en de beschreven literatuur (Youngworks, 2020; Thijs, 2020) stellen dat het openstaan ten opzichte van gender en seksuele geaardheid niet per se een even grote openheid ten opzichte van niet-conventionele relatievormen impliceert.
Leeftijd heeft geen direct effect op de attitude van mannen en vrouwen ten aanzien van CNM relaties, maar de attitude wordt gemedieerd door het al dan niet voorkomen van een CNM relatie in de persoonlijke voorgeschiedenis.
Attitudes worden gevormd door directe ervaring of door externe overtuiging. Een ervaring met CNM kan een persoon een positief gevoel opleveren waardoor men een positieve attitude ontwikkelt. Het principe van de contacthypothese (Allport, 1954) zou hier van toepassing kunnen zijn. Hutzler en collega’s (2015) vonden in hun onderzoek dat participanten die zelf iemand kenden met een CNM relatie positievere percepties van CNM hadden dan participanten die niemand kenden met een CNM relatie. Ook Scoats (2019) constateerde dat participanten na het hebben van een CNM ervaring een meer open en aanvaardende houding hadden tegenover CNM relaties. De zelfperceptietheorie (Bem, 1972) stelt dat we naar ons gedrag kijken om onze attitudes ten aanzien van gesteld gedrag of acties te vormen. In deze context is het mogelijk dat personen die ooit een CNM ervaring hadden op basis van deze ervaring(en) een positieve attitude tegenover CNM vormen. De cognitieve dissonantietheorie veronderstelt dat we streven naar consistentie tussen onze acties en attitudes (Festinger, 1954). Mogelijk willen personen met een bestaande CNM ervaring geen psychisch conflict ervaren tussen hun gedrag en hun attitudes. Echter, attitudes zijn geen perfecte voorspellers van gedrag. Het is mogelijk dat een CNM-ervaring tot de persoonlijke levensgeschiedenis behoort, maar dat men concludeert dat CNM hen niet ligt. Hier kan motivatie een rol spelen. Wood en collega’s (2021) passen het kader van de zelfdeterminatietheorie van Deci & Ryan (2000) toe op CNM-relaties. Deze motivatietheorie stelt dat autonome motivatie het gevolg is van de vervulling van drie psychologische basisbehoeftes: de behoefte aan autonomie, verbondenheid en competentie. Wanneer deze basisbehoeften niet ondersteund worden, dan voelt men zich onder druk gezet, gaat men negatieve emoties ervaren en het gedrag uiteindelijk vermijden.
Sterktes van het onderzoek
Een sterkte van het onderzoek is de steekproefgrootte. Via de website www.variatiesinrelaties.be, het grote bereik via sociale media en de interesse van de pers werd een groot publiek bereikt. Bijgevolg heeft de studie voldoende power.
Hiernaast werden de vragenlijsten CNAS, SOI en WTE voor het eerst samen gecombineerd. Door de combinatie van deze correlerende, maar ook verschillende vragenlijsten werd er zowel gepeild naar attitude tegenover CNM (CNAS), bereidheid tot deelname aan CNM (WTE) en bereidheid tot deelname aan seksuele relaties zonder emotionele banden (SOI-R). Er werd zo ook op een eerder indirecte (CNAS en WTE) als directe en concrete (SOI-R) manier gepeild naar attitudes en gedrag.
De deelname van een aantal non-binaire personen is een grote meerwaarde en een reflectie van de maatschappelijke ontwikkelingen.
Beperkingen van het onderzoek
Er was een mogelijke invloed van de COVID-19 pandemie (ten tijde van het verspreiden van de vragenlijst) op de antwoorden van de participanten, bijvoorbeeld bij de vraag naar het aantal sekspartners in het afgelopen jaar.
De omschrijving van CNM was voor deelnemers een heikel punt. Dit bleek uit feedback op het einde van de vragenlijst. In onderzoek wordt er gesproken over open relaties, swingen en polyamorie. In de realiteit is CNM een parapluterm en is er een individueel verschil in voorkeur voor een bepaalde term en het gebruiken van bepaalde afspraken.
Sociaal wenselijk antwoorden kan, zoals eerder besproken, voornamelijk bij de directieve vragen van de SOI-R een impact gehad hebben op de resultaten. We vragen ons af of het verschil in vraagstelling tussen beide vragenlijsten een impact had op de resultaten en de significantie van de vooropgestelde hypotheses.
Er waren onvoldoende gegevens om uitspraken te doen over de stille generatie (31 deelnemers ouder dan 80 jaar). Er was sprake van een selectiebias door een mogelijke oververtegenwoordiging van personen met interesse in of ervaring met CNM, een moeilijke/ingewikkelde vraagstelling en bijgevolg een oververtegenwoordiging van hoger opgeleiden. Omwille van het gebruik van een online vragenlijst, is er sprake van uitsluiting van personen met geringe digitale vaardigheden en weinig of geen toegang tot technologie. De resultaten van het onderzoek zijn enkel representatief voor de gebruikte steekproef: meerderjarige personen woonachtig in Vlaanderen en Brussel.
Exclusie van minderjarige jongeren zorgt voor een belangrijk gemis van een deel van generatie Z in dit onderzoek. In de Sexpert-studie (Buysse et al., 2013) en een bevraging van HUMO (Thijs, 2020) werd namelijk een positieve evolutie vastgesteld van de attitude ten opzichte van open relaties bij jongeren. Ten slotte is er een moeilijk onderscheid tussen leeftijdseffecten en generatie-effecten door de cross-sectionele onderzoeksopzet.
Aanbevelingen voor toekomstig onderzoek
Een aanbeveling voor toekomstig onderzoek is het gebruik van vragenlijsten of procedures die voor sociaal wenselijk antwoorden controleren. De Marlowe-Crowe Social Desirability Scale (MC-SDS; Crowne & Marlowe, 1960) is een voorbeeld van een zinvolle toevoeging in toekomstige studies. Ook kwalitatieve onderzoeksmethoden die de motivatie en beweegredenen van mannen en vrouwen aangetrokken tot CNM gedragingen onderzoeken, bijvoorbeeld de Bogus Pipeline Procedure (Jones & Sigall, 1971), zouden waardevol kunnen blijken. Longitudinaal onderzoek in navolging van deze aanzet zou een differentiatie tussen generatie- en leeftijdseffecten kunnen verzorgen. Ook het includeren van de jongvolwassenen van generatie Z zou de resultaten kunnen vervolledigen. Omwille van de deontologische regels bij onderzoek met minderjarigen, bevelen we aan uitgebreid te informeren over het onderwerp en te benadrukken dat jongeren in zo privé mogelijke omstandigheden deelnemen aan het onderzoek. Meer wetenschappelijk onderzoek zal leiden tot meer (zelf)inzicht, meer begrip en uiteindelijk een gerichter beleid, meer gerichte interventies en betere voorlichting (de Graaf & Rademakers, 2007).
Conclusie
Deze bevraging had tot doel de attitudes en de bereidheid tot engagement in CNM relaties over verschillende genders en generaties heen in Vlaanderen en Brussel te verkennen. De resultaten binnen deze steekproef geven weer dat mannen een positievere houding tegenover CNM relaties vertonen dan vrouwen, alsook meer bereidheid tot engagement in een CNM relatie. Afhankelijk van de gebruikte vragenlijst tonen non-binaire personen een positievere houding tegenover CNM relaties dan mannen, en meer bereidheid tot engagement in een CNM relatie.
Doorgaans vertoont generatie X (personen van 41 tot 56 jaar) een positievere houding ten opzichte van CNM relaties dan de andere generaties, en meer bereidheid tot engagement in een CNM relatie. Leeftijd heeft geen direct effect op de attitude ten aanzien van CNM relaties. Wel wordt de attitude gemedieerd door het al dan niet voorkomen van een CNM relatie in de persoonlijke voorgeschiedenis.
Enerzijds toont de feedback op het onderzoek aan dat mononormativiteit nog sterk aanwezig is in de maatschappij. Anderzijds is het enthousiasme en de ruimte voor alternatieve relatievormen als volwaardige relatievorm bemoedigend. De resultaten van dit onderzoek geven een signaal: als maatschappij en als hulpverleners dienen we in te zetten op de veranderende maar diepgewortelde genderrollen en -normen en op het normaliseren van CNM. Het biedt een kans om de negatieve spiraal van stigmatisering en negatief mentaal welzijn te doorbreken, buiten en binnen de praktijkruimte. De leeftijdsverschillen duiden aan dat stereotiep denken en de vooroordelen over een leeftijdsgroep beter achterwege blijven. Jong betekent niet per se progressief en oud(er) staat niet gelijk aan conservatief.
Dankbetuiging
De auteurs wensen hun medestudenten van de PEV Seksuologie te bedanken voor hun bijdrage aan dit onderzoek en hun opleider Prof. dr. Guy T'Sjoen voor zijn constructieve feedback. Ook
Dr. Dries Bostyn willen we bedanken voor zijn bijstand in de data-analyse.
Literatuur
Alexander, M. G., & Fisher, T. D. (2003). Truth and consequences: Using the bogus pipeline to examine sex differences in self-reported sexuality. Journal of Sex Research, 40(1), 27–35.
Allport, G. W. (1954). The nature of prejudice. Addison-Wesley.
Bem, D. J. (1972). Self-perception theory. Advances in experimental social psychology, 6, 1-62.
Buysse, A., Caen, M., Dewaele, A., Enzlin, P., Lievens, J., T’Sjoen, G., Van Houtte, M., & Vermeersch, H. (2013). Seksuele gezondheid in Vlaanderen: [sexpert]. Gent: Academia Press.
Cejka, M. A., & Eagly, A. H. (1999). Gender-stereotypic images of occupations correspond to the sex segregation of employment. Personality and Social Psychology Bulletin, 25(4), 413–423.
Cohen, J., (1988). Statistical Power Analysis for the Behavioral Sciences 2nd Edition Lawrence Erlbaum associates publishers, Hillsdale, New JerseyCohen, M. T., & Wilson, K. (2017). Development of the Consensual Non-Monogamy Attitude Scale (CNAS). Sexuality and Culture, 21(1), 1–14. https://doi.org/10.1007/s12119-016-9395-5
Crowne, D., Marlowe, D. (1960). A New Scale of Social Desirability Independent of Psychopathology. Journal of consulting psychology, 24(4), 349-54.
de Graaf, H., Rademakers, J. (2007). Seksueel gedrag en seksuele gevoelens van prepuberale kinderen. Tijdschrift voor seksuologie, 31(4).
Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2000). The “what” and “why” of goal pursuits: Human needs and the self-determination of behavior. Psychological Inquiry, 11, 227-268.
Diepstraten, I., Ester, P., & Vinken, H.. (1999). Talkin’ ‘Bout My Generation. Ego and Alter Images of Generations in the Netherlands. The Netherlands’ Journal of Social Sciences, 35, 91-109.
Faul, F., Erdfelder, E., Buchner, A., & Lang, A. G. (2009). Statistical power analyses using G*Power 3.1: Tests for correlation and regression analyses. Behavior Research Methods, 41(4), 1149-1160. https://doi.org/10.3758/BRM.41.4.1149
Festinger, L. (1954). A Theory of Social Comparison Processes. Human Relations, 7(2), 117–140.
Haupert, M. L., Gesselman, A. N., Moors, A. C., Fisher, H. E., & Garcia, J. R. (2017). Prevalence of Experiences With Consensual Nonmonogamous Relationships: Findings From Two National Samples of Single Americans. Journal of Sex and Marital Therapy, 43(5), 424–440. https://doi.org/10.1080/0092623X.2016.1178675
Hendrick, C., Hendrick, S. S., Reich, D. A. (2006). The Brief Sexual Attitudes Scale. 43(1), 76–86.
Herbenick, D., Bowling, J., Fu, T. C., Dodge, B., Guerra-Reyes, L., & Sanders, S. (2017). Sexual diversity in the United States: Results from a nationally representative probability sample of adult women and men. PLoS ONE, 12(7), 1–23.
Hutzler, K., Giuliano, T., Herselman, J., & Johnson, S. (2015). Three’s a crowd: public awareness and (mis)perceptions of polyamory. Psychology & Sexuality, 7(2), 69–87. doi:10.1080/19419899.2015.1004102
Jonason, P. K., & Marks, M. J. (2009). Common vs. Uncommon sexual acts: Evidence for the sexual double standard. Sex Roles, 60(5–6), 357–365.
Jones, E., & Sigall, H. (1971). The Bogus Pipeline: A New Paradigm for Measuring Affect and Attitude. Psychological Bulletin, 76, 349-364. doi: 10.1037/h0031617
King, B. M. (2022). The Influence of Social Desirability on Sexual Behavior Surveys: A Review. Arch Sex Behav. 2022 Apr;51(3):1495-1501. doi: 10.1007/s10508-021-02197-0.
Leon, A. C., Davis, L. L.,& Kraemer, H. C. (2011). The role and interpretation of pilot studies in clinical research. Journal of Psychiatric Research, 45(5), 626-629. https://doi.org/10.1016/j.jpsychires.2010.10.008
Moors, A. C., Conley, T. D., Edelstein, R. S., & Chopik, W. J. (2015). Attached to monogamy? Avoidance predicts willingness to engage (but not actual engagement) in consensual non-monogamy. Journal of Social and Personal Relationships, 32(2), 222–240.
Orth, U., Trzesniewski, K. H., Robins, R. W. (2010). Self-esteem development from young adulthood to old age: a cohort-sequential longitudinal study. J Pers Soc Psychol.Apr; 98(4):645-58. Doi: 10.1037/a0018769.
Paulhus, D. L., Harms, P. D., Bruce, M. N., & Lysy, D. C. (2003). The Over-Claiming Technique: Measuring Self-Enhancement Independent of Ability. Journal of Personality and Social Psychology, 84(4), 890–904.
Penke, L., & Asendorpf, J. B. (2008). Beyond global sociosexual orientations: A more differentiated look at sociosexuality and its effects on courtship and romantic relationships. Journal of Personality and Social Psychology, 95(5), 1113–1135.
Penke, L., & Asendorpf, J. (z.d.). The revised Sociosexual Orientation Inventory (SOI-R). Lars Penke. Geraadpleegd op 17 januari 2021, van http://larspenke.eu/en/research/soi-r.html
R Core Team. (2017). R: A Language and Environment for Statistical Computing. R-Project. Geraadpleegd op 15 januari 2021, van https://www.R-project.org/
Schmookler, T., & Bursik, K. (2007). The value of monogamy in emerging adulthood: A gendered perspective. Journal of Social and Personal Relationships, 24(6), 819–835.
Scoats, R. (2019). Understandig Threesomes: Gender, Sex, and Consensual Non-Monogamy - Hoofdstuk 2: Living in a monogamist culture. Routledge.
Seal, D. W., Agostinelli, G., & Hannett, C. A. (1994). Extradyadicromantic involvement: Moderating effects of sociosexuality andgender. Sex Roles, 31, 1–22.
Sessa, V. I., Kabacoff, R. I., Deal, J., & Brown, H. (2007). Generational differences in leader values and leadership behaviors. The Psychologist-Manager Journal, 10(1), 47–74. https://doi.org/
10.1080/10887150709336612
Thijs, M. (2020). Jongerenenquête 2020: liefde en seks. Humo, 4178(40), 32-33.
Van den Berg, R., van Sark, Y., & Bleijswijk M. (2020). Generatie Zelf: product van de tijdsgeest, vormgever van de toekomst. [E-book], Amsterdam, Nederland: Youngworks.
Vankeirsbilck, E. (2020). Consensuele non-monogamie: een systematische literatuurstudie [Masterscriptie, faculteit geneeskunde KULeuven]. Limo databank.
Verhaeghe, P. (2012). Identiteit. De Bezige Bij.
Wilt, J., Harrison, M. A., & Michael, C. S. (2018). Attitudes and experiences of swinging couples. Psychology and Sexuality, 9(1), 38–53.
Wood, J., De Santis, C., Desmarais, S., & Milhausen, R. (2021). Motivations for Engaging in Consensually Non-Monogamous Relationships. Arch Sex Behav, 50, 1253-1272.
Zimmerman, K. J. (2012). Clients in Sexually Open Relationships: Considerations for Therapists. Journal of Feminist Family Therapy, 24(3), 272–289.
Summary
Monogamy is the gold standard for relational life. Research on diverse relationship forms such as consensual non monogamy (CNM) is limited. This quantitative study aims to reflect the attitudes toward CNM relationships of inhabitants of Flanders and Brussels. As part of wider research, this study focuses on the differences between genders and generations. A survey was disseminated online, consisting of the Consensual Non-Monogamy Attitude Scale (CNAS), the Willingness to engage in CNM (WTE) and the Sociosexual Orientation Inventory-Revised (SOI-R). The study sample counted 6850 respondents, of which 46,7% were men, 51,6% women and 1,5% non-binary persons. The average age of the participants is 38.6 years. 35.2% of respondents reported earlier experience with a CNM relationship. Men demonstrate a more positive attitude toward CNM, as well as more willingness to engage in CNM than women. Participants belonging to generation X (age range: 41 to 56 years) generally display a more positive attitude to and more willingness to engage in CNM than other generations. There was no direct effect of age on the attitude toward CNM relationships. However the attitude toward CNM is mediated by the possible presence of a CNM relationship in the personal history. Despite its limitations, this explorative study shines light on the differences in attitudes between genders and generational groups, encouraging longitudinal and more extensive research into this topic.
Key Words: CNM, non-mongamy, attitude, generation, gender
Trefwoorden: CNM, non-monogamie, attitude, generatie, gender
- Variaties in relaties. De attitudes rond consensuele non-monogamie in Vlaanderen en Brussel: gender- en generatieverschillen. TvS (2023) 47-2
- Variaties in relaties. De attitudes rond consensuele non-monogamie in Vlaanderen en Brussel: gender- en generatieverschillen. TvS (2023) 47-2