Seksualiteit bij transgender personen: het draait niet enkel om hormonen
Auteur(s): Mathilde Kennis
Transgender personen ervaren een incongruen- tie tussen hun genderidentiteit en het geslacht dat hen toegewezen werd bij de geboorte. Die genderidentiteit kan passen binnen de genderdicho- tomie die onze maatschappij doorgaans hanteert, zo- als bij trans mannen en trans vrouwen, maar er is ook een steeds grotere groep die zich openlijk buiten deze tweedeling identificeert (Richards et al., 2016). Door- heen dit artikel zal ik hen benoemen als ‘non-binair’, al dekt dit niet voor iedereen de lading omdat er nog heel wat meer genderidentiteiten zijn, zoals genderqueer en agender (Richards et al., 2016).
Transgender personen ervaren een incongruentie tussen hun genderidentiteit en het geslacht dat hen toegewezen werd bij de geboorte. Die genderidentiteit kan passen binnen de genderdichotomie die onze maatschappij doorgaans hanteert, zoals bij trans mannen en trans vrouwen, maar er is ook een steeds grotere groep die zich openlijk buiten deze tweedeling identificeert (Richards et al., 2016). Doorheen dit artikel zal ik hen benoemen als ‘non-binair’, al dekt dit niet voor iedereen de lading omdat er nog heel wat meer genderidentiteiten zijn, zoals genderqueer en agender (Richards et al., 2016).
Bij zowel binaire als non-binaire transgender personen kan de incongruentie tussen gender en toegewezen geslacht psychologisch leed veroorzaken, wat aangeduid wordt met de term genderdysforie. Die genderdysforie kan vaak (in zekere mate) opgeheven worden via genderaffirmerende medische behandelingen, zoals hormoontherapie en genitale chirurgie (Coleman et al., 2022). Deze behandelingen en gevoelens van genderdysforie worden in de literatuur vaak in verband gebracht met seksueel welbevinden bij transgender personen (Holmberg et al., 2019). Zo lijkt er een consensus te bestaan over het feit dat seksueel welbevinden bij transgender personen over het algemeen lager ligt dan bij cisgender personen (mensen bij wie de genderidentiteit en het geslacht toegewezen bij de geboorte wel overeenkomen), en rapporteren veel transgender mensen betere uitkomsten op seksueel vlak na genderaffirmerende therapie (Kennis, Kreukels, & Dewitte, 2023).
Het bestaande onderzoek rond seksualiteit bij transgender personen is zeer boeiend en waardevol, maar heeft enkele tekortkomingen. Zo hanteert het gros van de artikelen rond dit onderwerp een biologische, medische invalshoek. Er wordt bijvoorbeeld gekeken naar seksueel overdraagbare aandoeningen (bv. Becasen et al., 2019; Pitasi et al., 2019) en seksuele dysfuncties (bv. Kerckhof et al., 2019). Uiteraard is het belangrijk om te weten hoe prevalent die zijn binnen de transgender populatie, maar seksualiteit hangt ook samen met psychologische en sociale aspecten, die tot hiertoe veelal onderbelicht zijn. Bovendien onderzochten voorgaande studies voornamelijk binaire transgender personen, waardoor we nog niet veel weten over seksueel welbevinden bij non-binaire personen. Een derde tekortkoming heeft te maken met de onderzoeksmethoden: die bestonden tot hiertoe voornamelijk uit cross-sectionele vragenlijsten in een klinische context (bv. Wierckx et al., 2011), hoewel het zeker bij een gevoelig onderwerp zoals seksualiteit meer valide resultaten oplevert om dit te onderzoeken in een ecologisch valide context, en liefst met meerdere datapunten (Dewitte et al., 2015). Ten slotte is het onderzoek tot hiertoe erg descriptief van aard, in die zin dat bepaalde fenomenen wel beschreven worden, maar niet verklaard.
Om voorgaande studies rond seksueel welbevinden bij transgender personen te complimenteren, zette ik in het kader van mijn promotietraject zes studies met een sterk psychologische insteek op. In wat volgt vat ik deze studies kort samen en bespreek ik hun klinische implicaties.
Studie 1: Seksueel zelfconcept bij transgender personen
Om recht te doen aan de complexiteit en de vele nuances van seksueel welbevinden bij transgender personen, dient dit fenomeen benaderd te worden vanuit een biopsychosociaal perspectief (Holmberg et al., 2019; Kennis, Kreukels & Dewitte, 2023). De biologische kant van het verhaal is in studies rond transgender personen al meermaals aan bod gekomen, maar over psychologische aspecten weten we heel wat minder. Daarom onderzochten we in deze studie het seksueel zelfconcept bij transgender personen.
Het seksueel zelfconcept omvat alle ideeën, gevoelens en overtuigingen die iemand over zichzelf als seksueel persoon heeft (Deutsch et al., 2014). Het is een multidimensionaal concept, dat zowel positieve (bv. seksueel zelfvertrouwen) als negatieve aspecten (bv. seksuele angst) omvat. Voor deze studie (Kennis et al., 2022a) namen we via een online vragenlijst een uitgebreide meting van seksueel zelfconcept bij 197 binaire transgender personen en 205 cisgender personen. Deelnemers vulden een vragenlijst rond seksueel zelfconcept in (Deutsch et al., 2014), samen met vragen rond genderdysforie (Steensma et al., 2013) en seksueel zelfconcept-discrepanties. Die laatste hebben betrekking tot de discrepantie tussen iemands actuele en ideale seksuele zelfconcept. Wanneer je ideale seksuele zelf (bv. avontuurlijk, seksueel actief, aantrekkelijk) niet in lijn is met hoe je je actuele seksuele zelf beschouwt (bv. preuts, weinig seksuele activiteit, onaantrekkelijk), spreken we van een discrepantie, die gelinkt kan worden aan negatieve psychologische en gedragsmatige gevolgen (Higgins, 1987; Higgins et al., 1994).
Tabel 1 beschrijft de uitkomsten van verschillende two-way ANOVAs waarbij we het effect van genderidentiteit (twee niveaus: man en vrouw) en transgender vs. cisgender identiteit (twee niveaus: transgender en cisgender) op de verschillende onderdelen van het seksueel zelfconcept onderzochten. Over het algemeen vertoonden transgender personen een negatiever seksueel zelfconcept dan cisgender personen. Zo scoorden ze lager op seksueel zelfvertrouwen met betrekking tot gedrag, lichaamsperceptie, houding, en aantrekkelijkheid, en scoorden ze hoger op seksuele angst. Op het vlak van seksuele zelfredzaamheid (sexual self-efficacy) vertoonden de groepen echter geen verschil, wat het ‘negatieve seksuele zelfconcept’ bij trans personen deels nuanceert.
Binnen de transgender groep was genderdysforie significant negatief gecorreleerd aan seksueel zelfvertrouwen met betrekking tot lichaamsperceptie, houding, en aantrekkelijkheid, en significant positief gecorreleerd aan seksuele angst. Dat betekent dus dat hoe meer genderdysforie een transgender persoon ervaart, hoe negatiever hun seksueel zelfconcept is op die vier aspecten. Bovendien vonden we dat al deze vier verbanden gemedieerd werden door seksueel zelfconcept-discrepanties (Figuur 1). De samenhang tussen genderdysforie en seksueel zelfconcept zou dus mogelijk verklaard kunnen worden door de discrepantie tussen wie transgender personen denken te zijn op seksueel vlak, en wie ze willen zijn.
Studie 2: Seksueel welbevinden bij non-binaire personen
Uit de literatuur blijkt dat binaire transgender personen lager seksueel welbevinden ervaren in vergelijking met cisgender personen (Kennis, Kreukels & Dewitte, 2023). Maar hoe zit dat bij non-binaire personen? Een handvol kwalitatieve studies rond seksueel welbevinden includeerden al non-binaire personen (bv. Lindley et al., 2020), maar deze groep werd nog niet eerder onderzocht in een kwantitatieve studie naar seksueel welbevinden.
Wederom via een online vragenlijst onderzochten we algeheel mentaal en seksueel welbevinden bij 197 binaire transgender personen, 78 non-binaire personen, en 205 cisgender personen (Kennis et al., 2022b). Op het vlak van mentaal welbevinden verschilden de drie groepen niet op hun scores van depressie of angst (Zigmund & Snaith, 1983). Wel waren er stapsgewijze verschillen in genderdysforie (Steensma et al., 2013), waarbij de non-binaire groep minder dysforie rapporteerde dan de binaire transgender groep, maar meer dan de cisgender groep. Wat betreft general life satisfaction (Diener et al., 1985) verschilden de binaire transgender en non-binaire groepen niet van elkaar, maar scoorden ze wel allebei lager dan de cisgender groep.
Tabel 2 beschrijft de scores en groepsverschillen op seksueel welbevinden. Uit de post-hoc tests bleek dat vooral de cisgender en binaire transgender groepen sterk van elkaar verschillen op alle variabelen. De binaire transgender en non-binaire groepen verschilden enkel significant op transgender-specifieke zorgen rond lichaamsbeeld (Dharma, Scheim & Bauer, 2019). In vergelijking met de cisgender groep verschilde de non-binaire groep enkel significant op seksueel zelfvertrouwen met betrekking tot lichaamsperceptie (Deutsch et al., 2014). Er lijkt echter wel een niet-significante trend te zijn waarbij de non-binaire groep tussen de twee binaire groepen valt, maar dichter bij de transgender dan de cisgender groep aanleunt.
Studie 3: De link tussen behandelwens en seksueel welbevinden
Gezien de relevantie van geslachtshormonen en lichaamsdelen zoals de genitaliën en de borststreek op het vlak van seksualiteit, mag het niet verbazen dat verschillende onderzoeken al het verband tussen genderaffirmerende medische behandelingen en seksueel welbevinden onder de loep namen (Holmberg et al., 2019; Kennis, Kreukels & Dewitte, 2023). Deze onderzoeken gingen echter voornamelijk uit van een ‘traditioneel’ behandeltraject, waarbij een transgender persoon eerst hormoonbehandeling start, en vervolgens genitale chirurgie ondergaat (bv. Constantino et al., 2013). Dit traject is van toepassing op veel binaire transgender personen, maar de laatste jaren zien genderklinieken een stijgende vraag naar geïndividualiseerde trajecten, bijvoorbeeld door patiënten met een non-binaire genderidentiteit (Beek et al., 2015; Jones et al., 2017; Thorne et al., 2018). Deze mensen bleven tot nu toe onder de radar in onderzoeken rond medische behandelingen. Daarom pasten we in de derde studie een inclusievere aanpak toe, waarbij we niet naar genderaffirmerende medische behandelingen op zich keken, maar naar behandelwens (Kennis et al., 2022c). Hierbij maakt het niet uit welke specifieke procedures of therapie iemand wenst, maar gaat het louter om het feit of de wens ingevuld werd of niet.
Aan deze online studie namen 197 binaire en 62 non-binaire transgender personen deel. We legden hen vragen voor over reeds ondergane genderaffirmerende medische behandeling, behandelwens, motieven voor het wel of niet wensen van (verdere) behandeling en seksueel welbevinden. De non-binaire respondenten gaven aan minder behandelingen ondergaan te hebben dan de binaire respondenten, wat overeenkomt met het beeld in de klinische praktijk. Wanneer gevraagd naar behandelwens, bleek echter dat zowel in de binaire als de non-binaire groep het merendeel van de respondenten een wens had voor genderaffirmerende medische behandeling (69% en 64.5%, respectievelijk). Er was wel een verschil in welke behandeling dan precies gewenst was: in de binaire groep ging het vaak om een combinatie van hormoontherapie, genitale chirurgie, en chirurgie van de borststreek, terwijl in de non-binaire groep vooral chirurgie van de borststreek gewenst werd.
De twee groepen verschilden amper wanneer gevraagd werd naar hun motieven om genderaffirmerende behandeling te ondergaan. Zowel bij non-binaire als binaire transgender personen waren motieven gerelateerd aan genderaffirmatie en het afnemen van genderdysforie het meest prevalent (bv. “Ik wil dat mensen me als man/vrouw zien”, “Ik heb een hekel aan mijn lichaam”). We vonden wel een interessant verschil tussen de groepen op het vlak van redenen om geen (verdere) behandeling te wensen. Bij de binaire groep had dit vooral te maken met angst voor medische complicaties, terwijl de non-binaire groep aangaf dat hun genderidentiteit en de behandeling niet goed overeenkomen. Ten slotte onderzochten we of er verschillen waren tussen de respondenten die een vervulde of een onvervulde behandelwens hadden (ongeacht genderidentiteit) op het vlak van algemeen en seksueel welbevinden. Transgender personen met een onvervulde behandelwens scoorden daarbij negatiever op het vlak van angst (anxiety) (Zigmund & Snaith, 1983), general life satisfaction (Diener et al., 1985), seksuele tevredenheid (Lawrance & Byers, 1995), transgender-specifieke zorgen rond lichaamsbeeld (Dharma, Scheim & Bauer, 2019), en seksuele zelfconcept-discrepanties.
Studie 4: Seksueel welbevinden bij transgender personen in een dagelijkse context
De meeste studies rond seksualiteit bij transgender personen tot hiertoe rapporteren resultaten van cross-sectionele vragenlijsten, die vaak in een klinische context afgenomen werden (bv. Wierckx et al., 2011). Zo’n onderzoeksdesign heeft echter tekortkomingen op het vlak van ecologische validiteit, geheugenbias, en de mogelijkheid om temporele relaties te onderzoeken (Bolger et al., 2013; Laurenceau & Bolger, 2005). Om deze studies te complimenteren, onderzochten we voor de vierde studie seksueel welbevinden bij transgender personen via een dagboekstudie (Kennis et al., 2023). Hierbij beantwoorden deelnemers voor een langere periode elke dag dezelfde korte vragenlijsten via hun smartphone in hun dagelijkse setting, waardoor de data verzameld wordt in een ecologisch valide context, en dezelfde variabelen meermaals gemeten worden.
Aan de studie namen 47 transgender en 52 cisgender personen deel. In beide groepen had ongeveer de helft van de deelnemers een relatie en was de andere helft single. Drie weken lang vulden de deelnemers elke ochtend en elke avond een korte vragenlijst in. ’s Ochtends bevatte deze vragen rond seksuele activiteit, en ’s avonds rond psychologische variabelen zoals lichaamsbeeld en seksueel zelfvertrouwen. Via multilevel modeling analyses (Bates et al., 2105) onderzochten we of en hoe de variabelen van dag tot dag samen fluctueren, en of er verschillen waren in deze patronen tussen transgender of cisgender personen.
In de transgender groep vonden we dat het hebben van intieme activiteit op de ene dag samenhing met meer seksueel zelfvertrouwen de volgende dag; dat hogere seksuele openheid de ene dag samenhing met meer seksueel zelfvertrouwen en een beter lichaamsbeeld de volgende dag; en dat hoger seksueel zelfvertrouwen op dagelijks niveau samenhing met een grotere kans op intieme activiteit, masturbatie, en meer seksuele openheid. Deze patronen waren niet verschillend in de cisgender groep. Het enige verschil was dat in de cisgender groep hoger seksueel zelfvertrouwen een voorspeller was van seksuele activiteit de volgende dag, terwijl dit niet het geval was in de transgender groep. Bovendien waren er wel groepsverschillen op de gemiddeldes van dagelijks seksueel zelfvertrouwen en lichaamsbeeld; die waren beide lager in de transgender groep vergeleken met de cisgender groep.
Studie 5: Ethische implicaties van hersenonderzoek bij transgender personen
De vijfde empirische studie in mijn thesis wijkt wat af van de overige studies, in die zin dat seksueel welbevinden hier buiten beschouwing werd gelaten. De studie is namelijk een opstap naar studie 6, waarbij we seksualiteit vanuit een neurobiologisch kader wilden onderzoeken. Zowel binnen de transgender als de academische gemeenschap gaan er (terecht) stemmen op dat transgender personen zelf meer betrokken moeten worden bij het opstellen van de onderzoeksagenda rond hun identiteit (Adams et al., 2017; Bouman, 2018; T’Sjoen et al., 2017), wat binnen de neurowetenschappen tot hiertoe nog niet het geval was. Dit heeft er al toe geleid dat neurowetenschappelijk onderzoek met transgender deelnemers soms als stigmatiserend wordt beschouwd (Casselles, 2021). Om meer te leren over de ethische implicaties van hersenonderzoek bij transgender personen en deze kennis toe te passen op ons eigen werk, zetten we een kwalitatieve studie rond dit thema op.
We organiseerden twee focusgroepen waarin in totaal acht transgender personen met uiteenlopende leeftijden en achtergronden deelnamen. Tijdens de focusgroepen hielden de deelnemers een semigestructureerde discussie onder begeleiding van een moderator, waarvan de inhoud later geanalyseerd werd via thematische analyse (Braun & Clarke, 2006). De besproken thema’s werden onderverdeeld onder de overkoepelende thema’s Negatieve attitudes, Positieve attitudes, en Aanbevelingen.
Onder Negatieve attitudes viel bijvoorbeeld het thema Kan transfobe narratieven ondersteunen. Zo hadden deelnemers het erover dat hersenonderzoek en de uitkomsten hiervan mogelijk gebruikt zouden kunnen worden door personen die transgender personen willen uitsluiten. Ook Pathologisering was een negatief thema. Hier gaven de deelnemers aan dat ze hersenonderzoek met transgender deelnemers pathologiserend vonden en dat het transgender mensen afbeeldt als ziek. Ook Medische gate-keeping was een sterk aanwezig thema. Hierbij gaven de deelnemers aan bang te zijn dat hersenscans ooit ingezet zouden worden om te bepalen wie recht had op genderaffirmerende medische behandeling, terwijl ze liever een minder uitgebreid diagnostisch proces hiervoor zagen.
Daartegenover stonden de Positieve attitudes, zoals Positieve impact op fysieke gezondheid. Onder dit thema vielen de uitspraken waarbij de deelnemers aangaven dat ze het positief zouden vinden als er onderzoek gedaan werd naar de invloed van hormoontherapie op de hersenen, zodat transgender personen die deze therapie overwegen dit mee kunnen nemen in hun beslissingsproces. Ook Validatie kwam aan bod, waarbij de deelnemers hoopten dat hersenonderzoek het idee kan ondersteunen dat transgender personen ‘echt’ zijn, en hen zo kan valideren in hun identiteit. Tenslotte formuleerden de deelnemers concrete Aanbevelingen voor wetenschappers die hersenonderzoek met transgender deelnemers willen doen. De meeste van deze aanbevelingen waren in lijn met internationale standaarden rond ethisch onderzoek (bv. Informed consent, Mogelijkheid om deelname op elk moment te stoppen, Gepaste vergoeding), maar enkele aanbevelingen waren specifiek toegespitst op onderzoek met transgender deelnemers. Zo was er het thema Inclusie van transgender onderzoekers, waarbij vermeld werd dat het belangrijk is om transgender personen in het wetenschappelijke team dat het onderzoek uitvoert te hebben.
Studie 6: Het verband tussen testosteron, de hersenen, en seksuele motivatie
Uit eerder onderzoek blijkt dat relatief veel transgender personen worstelen met het initiëren van seksuele contacten (Kerckhof et al., 2019). Deze bevindingen berusten echter op resultaten van vragenlijststudies, waarin deelnemers expliciet antwoord geven op de vraag hoe zij seksualiteit ervaren. De antwoorden zijn dan ook sterk onderhevig aan bias op het vlak van o.a. verwachtingspatronen en geheugen (De Houwer, 2006), terwijl seksueel gedrag deels voortkomt uit processen die niet onder bewuste controle staan (Bargh & Barndollar, 1996; Dewitte, 2016). Daarom pasten we in de laatste empirische studie een impliciete taak rond seksuele motivatie toe. Bovendien combineerden we deze taak met neurobiologische en endocrinologische factoren, om zo eventuele verschillen in seksuele motivatie niet enkel te beschrijven, maar ook te verklaren vanuit een biopsychosociaal kader.
Drieëndertig transgender en 34 cisgender personen namen deel aan deze fMRI-studie. Tijdens een functionele hersenscan voerden ze een seksuele Approach Avoidance Task (AAT) uit (Figuur 2) (Rodriguez et al., 2018). Hierbij werden deelnemers geïnstrueerd om via een joystick seksuele versus niet-seksuele plaatjes toe te naderen (naar zich toetrekken met de joystick) of te vermijden (van zich wegduwen). Op basis van de reactietijden op deze impliciete taak kan een inferentie gemaakt worden over iemands motivatie om toenadering te zoeken tot seksuele stimuli. Via random-effects general linear model (GLM) analysis werd de hersenactiviteit tijdens de AAT tussen cisgender en transgender personen vergeleken. Deelnemers leverden ook een speekselstaal af ter analyse van het testosteronniveau, dat in verband gebracht werd met de hersenactiviteit.
Transgender en cisgender deelnemers toonden geen gedragsverschillen tijdens de AAT, wat suggereert dat er geen verschil in seksuele motivatie op impliciet niveau is. Qua hersenactiviteit activeerde de taak over de gehele steekproef hersengebieden die in de literatuur eerder in verband gebracht werden met seksueel toenaderings- en vermijdingsgedrag (Rodriguez et al., 2018). Deze activiteit was grotendeels gelijkaardig tussen de twee groepen. Toch waren er enkele opvallende verschillen in hersengebieden die geassocieerd zijn met beslissingsprocessen (linker middle temporal gyrus) (Talari & Hirsch, 2000) en seksuele responsinhibitie (rechter anterior cingulate cortex and linker inferior parietal lobule) (Beauregard et al., 2001; Xue et al., 2018), wat aangeeft dat transgender en cisgender deelnemers gelijkaardig gedrag vertonen, maar hier via een verschillende neurobiologische route op uitkomen.
We onderzochten verder of de verschillen in hersenactiviteit verklaard konden worden door verschillen in testosteronniveaus, maar vonden geen verband tussen de hersengebieden waarin transgender en cisgender deelnemers in verschilden en testosteron. Een exploratieve whole brain analysis toonde echter wel aan dat testosteron in de transgender groep samenhing met activiteit in het rechter claustrum, een hersenregio die eerder in verband gebracht werd met seksuele opwinding (Stoleru et al., 2012). We concludeerden dat testosteron over het algemeen geen heel sterke invloed lijkt uit te oefenen op de neurobiologische processen die ten grondslag liggen aan seksuele motivatie bij transgender personen.
Klinische implicaties
De hierboven beschreven studies bevatten enkele waardevolle lessen voor de klinische praktijk. Zo toonde de eerste studie aan dat genderdysforie bij transgender personen samenhangt met een negatief seksueel zelfconcept, en dat dit deels verklaard kan worden door seksueel zelfconcept-discrepanties. Dit impliceert dat deze discrepanties een interessante invalshoek voor behandeling kan zijn om de genderdysforie te verminderen. Therapeuten kunnen hun transgender cliënten helpen hun actuele en ideale zelfconcept dichter bij elkaar te brengen door prothetische hulpmiddelen te exploreren, lichaamsdelen te herbenoemen (Martin & Coolhart, 2019), of afleidingsmechanismen te ontwikkelen (Caselli et al., 2014). Bovendien vonden we in deze studie dat transgender personen in vergelijking met cisgender personen niet op alle aspecten van het seksueel zelfconcept negatiever scoren. Zo ervaarde de transgender groep relatief weinig problemen op vlak van seksuele zelfredzaamheid. Hier kan op ingespeeld worden in een therapeutische context.
Steeds meer non-binaire patiënten vinden hun weg naar de klinische praktijk. In studie 2 vonden we dat hun profiel qua seksueel welbevinden grotendeels gelijkaardig is aan dat van binaire transgender personen. Studie 3 toonde aan dat een aanzienlijk deel van de non-binaire transgender populatie geen behoefte heeft aan een medische transitie. Het is belangrijk voor seksuologen en andere zorgverleners om hier sensitief voor te zijn en een transgender identiteit niet meteen gelijk te stellen aan een medische behandelwens. Ook toonde deze studie aan dat wanneer een transgender persoon wel een behandelwens heeft en deze (nog) niet ingewilligd kan worden, dit samenhangt met een lager seksueel welbevinden. Deze personen zijn waarschijnlijk gebaat bij extra therapeutische hulp op seksueel vlak, maar bovenal wijst dit op het belang van het toegankelijk maken van genderaffirmerende zorg voor alle transgender personen, ongeacht genderidentiteit.
De dagboekstudie in studie 4 gaf inzicht in enkele interessante mechanismen onderliggend aan dagelijks seksueel gedrag bij transgender personen. Waar veel studies rond transgender personen focussen op lichaamsbeeld (Holmberg et al., 2019), vonden wij dat dit op dagelijks niveau geen variabele is die aanzienlijke invloed uitoefent op seksueel gedrag. Seksueel zelfvertrouwen bleek daarentegen meer voorspellende waarde te hebben, bijvoorbeeld in die zin dat meer seksueel zelfvertrouwen samenhangt met meer seksuele openheid de volgende dag. Therapeuten die hun transgender cliënten willen helpen met het vergroten van seksuele openheid zouden dus kunnen werken aan het seksueel zelfvertrouwen. Onze dagboekstudie suggereert dat dit kan via het aanmoedigen van intieme activiteit (dus knuffelen, zoenen, zonder genitale activiteit); dit hing op dagelijks niveau samen met meer seksueel zelfvertrouwen. Net als de eerste studie nuanceert deze studie trouwens het idee dat cisgender en transgender personen totaal verschillend zijn op vlak van seksualiteit: de onderliggende mechanismen die dagelijks seksueel gedrag verklaren waren zo goed als identiek in de twee groepen.
Ten slotte bevatten de uitkomsten van studie 6 waardevolle informatie voor het creëren van realistische verwachtingen bij transgender personen die hormoontherapie overwegen. Testosteron wordt in de transgender populatie vaak in verband gebracht met variaties in seksueel verlangen (hoewel dit in een longitudinale studie al genuanceerd is; zie Defreyne et al., 2021). Hierdoor kunnen transgender personen het idee krijgen dat hun seksuele beleefwereld totaal anders zal zijn wanneer ze starten met hormoontherapie. Op bepaalde vlakken zou dat best kunnen, maar onze studie toonde aan dat dit in elk geval met betrekking tot seksuele motivatie relatief is. Het is onwaarschijnlijk dat testosteron een sterke invloed uitoefent op de neurobiologische basis van seksueel gemotiveerd gedrag, en op dit gedrag zelf.
Literatuur
Adams, N., Pearce, R., Veale, J., Radix, A., Castro, D., Sarkar, A., & Thom, K.C. (2017). Guidance and ethical considerations for undertaking transgender health research and Institutional Review Boards adjudicating this research. Transgender Health, 2(1), 165-175. https://doi.org/10.1089/trgh.2017.0012
Bargh, J. A., & Barndollar, K. (1996). Automaticity in action: The unconscious as repository of chronic goals and motives. In P. M. Gollwitzer, & J. A. Bargh (Eds.), The psychology of action (pp. 457–471). New York: Guilford Press.
Bates, D., Bolker, M. B., Mächler, M., & Walker, S. C. (2015). Fitting linear mixed-effects models using lme4. Journal of Statistical Software, 67(1). https://doi.org/10.18637/jss.v067.i01
Beauregard, M., Lévesque, J., & Bourgouin, P. (2001). Neural correlates of conscious self-regulation of emotion. The Journal of Neuroscience, 21(18), RC165. https://doi.org/10.1523/JNEUROSCI.21-18-j0001.2001
Becasen, J. S., Denard, C. L., Mullins, M. M., Higa, D. H., & Sipe, T. A. (2019). Estimating the prevalence of HIV and sexual behaviors among the US transgender population: A systematic review and meta-analysis, 2006–2017. American Journal of Public Health, 109, e1–e8.
Beek, T. F., Kreukels, B. P. C., Cohen-Kettenis, P. T., & Steensma, T. D. (2015). Partial gender request and underlying motives of applicants for gender affirming interventions. The Journal of Sexual Medicine, 12(11), 2201-2205. https://doi.org/10.1111/jsm.13033
Bolger, N., Davis, A., & Rafaeli, E. (2003). Diary methods: Capturing life as it is lived. Annual Review of Psychology, 54, 579-616. https://doi.org/10.1146/annurev.psych.54.101601.145030
Bouman, W. P. (2018). Transgender and gender diverse people’s involvement in transgender health research. International Journal of Transgender Health, 19(4), 357-358. https://doi.org/10.1080.15532739.2018.1543066
Braun, V., & Clarke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative research in psychology, 3(2), 77-101. http://dx.doi.org/10.1191/1478088706qp063oa
Caselli, G., Decsei-Radu, A., Fiore, F., Manfredi, C., Querci, S., Sgambati, S., … & Sassaroli, S. (2014). Self-Discrepancy Monitoring and its impact on negative mood: An experimental investigation. Behavioural and Cognitive Psychotherapy, 42(4), 464-478. https://doi.org/10.1017/S1352465813000349
Casselles, E. L. (2021). Epistemic injustice in brain studies of (trans)gender identity. Frontiers in Sociology, 6, 608328. https://doi.org/10.3389/fsoc.2021.608328
Coleman, E., Radix, A. E., Bouman, W. P., Brown, G. R., de Vries, A. L. C. , Deutsch, M. B., … & Arcelus, J. (2022). Standards of Care for the Health of Transgender and Gender Diverse People, Version 8. International Journal of Transgender Health, 23(sup1), S1-S259. https://doi.org/10.1080/26895269.2022.2100644
Constantino, A., Cerpolini, S., Alvisi, S., Morselli, P. G., Venturoli, S., & Meriggiola, M. G. (2013). A prospective study on sexual function and mood in female-to-male transsexual during testosterone administration and after sex reassignment surgery. Journal of Sex & Marital Therapy, 39, 321-335. https://doi.org/10.1080/0092623X.2012.736920
De Houwer, J. (2006). What are implicit measures and why are we using them? In R. Wiers, & A. Stacy (Eds.), Handbook of implicit cognition and addiction (pp. 11–28). New York: Sage.
Defreyne, J., Elaut, E., Kreukels, B., Fisher, A.D., Castellini, G., Staphorsius, A., … & T’Sjoen, G. (2021). Sexual desire changes in transgender individuals upon initiation of hormone treatment: Results from the longitudinal European Network for the Investigation of Gender Incongruence. The Journal of Sexual Medicine, 17(4), 812-825. https://doi.org/10.1016.j.jsxm.2019.12.020
Deutsch, A. R., Hoffman, L., & Wilcox, B. L. (2014). Sexual self-concept: Testing a hypothetical model for men and women. Journal of Sex Research, 51(8), 932-945. doi:10.1080/00224499.2013.805315
Dewitte, M. (2016). Gender differences in implicit processing of sexual stimuli. European Journal of Personality, 30, 107-124. https://doi.org/10.1002/per.2031
Dewitte, M., Van Lankveld, J., Vandenberghe, S., & Loeys, T. (2015). Sex in its daily relational context. The Journal of Sexual Medicine, 12(12), 2436-2450. https://doi.org/10.1111/jsm.13050
Dharma, C., Scheim, A. I., & Bauer, G. R. (2019). Exploratory factor analysis of two sexual health scales for transgender people: Trans-Specific Condom/Barrier Negotiation Self-Efficacy (T-Barrier) and Trans-Specific Sexual Body Image (T-Worries). Archives of Sexual Behavior, 48(5), 1563-1572. https://doi.org/10.1007/s10508-018-1383-4
Diener, E., Emmons, R. A., Larsen, R. J., & Griffin, S. (1985). The Satisfaction With Life Scale. Journal of Personality Assessment, 49(1), 71-75. https://doi.org/10.1207/s15327752jpa4901_13.
Higgins, E. T. (1987). Self-discrepancy: A theory relating self and affect. Psychological Review, 94(3), 319-340. https://doi.org/10.1037/0033-295X.94.3.319
Higgins, E. T., Roney, C. J. R., Crowe, E., & Hymes, C. (1994). Ideal versus ought predilections for approach and avoidance: Distinct self-regulatory systems. Journal of Personality and Social Psychology, 66(2), 276-286. https://doi.org/10.1037//0022-3514.66.2.276
Holmberg, M., Arver, S., & Dhejne, C. (2019). Supporting sexuality and improving sexual function in transgender persons. Nature Reviews Urology, 16, 121-139. https://doi.org/10.038/s41585-018-0108-8
Jones, B. A., Brewin, N., Richards, C., Van Eijk, M., Stephenson-Allen, A., & Arcelus, J. (2017). Investigating the outcome of the initial assessment at a national transgender health service: Time to review the process? International Journal of Transgender Health, 18(4), 427-432. https://doi.org/10.1080/15532739.2017.1372838
Kennis, M., Duecker, F., T’Sjoen, G., Sack, A.T., & Dewitte, M. (2022a). Sexual self-concept discrepancies mediate the relation between gender dysphoria and sexual esteem and sexual attitudes in binary transgender individuals. The Journal of Sex Research, 59(4), 524-536. https://doi.org/10.1080/00224499.2021.1951643
Kennis, M., Duecker, F., T’Sjoen, G., Sack, A. T., & Dewitte, M. (2022b). Mental and sexual well-being in non-binary and genderqueer individuals. International Journal of Transgender Health, 23(4), 442-457. https://doi.org/10.1080/26895269.2021.1995801
Kennis, M., Duecker, F., T’Sjoen, G., Sack, A. T., & Dewitte, M. (2022). Gender affirming medical treatment desire and treatment motives in binary and non-binary transgender individuals. The Journal of Sexual Medicine, 19(7), 1173-1184. https://doi.org/10.1016/j.jsxm.2022.03.603
Kennis, M., Duecker, F., T’Sjoen, G., Elaut, E., Loeys, T., Sack, A., & Dewitte, M. (2023) Daily sexual behavior, sexual esteem, and body image in transgender and cisgender individuals. The Journal of Sex Research, 60(6), 859-867. https://doi.org/10.1080/00224499.2022.2158172
Kennis, M., Kreukels, B. P. C., & Dewitte, M. (2023). Sex & relationships in trans people. Best Practice & Research Clinical Obstetrics and Gynaecology, 86, 102294. https://doi.org/10.1016/j.bpobgyn.2022.102294
Kerckhof, M. E., Kreukels, B. P. C., Nieder, T. O., Becker-Hébly, I., van de Grift, T. C., Staphorsius, A. S., … & Elaut, E. (2019). Prevalence of sexual dysfunctions in transgender persons: Results from the ENIGI follow-up study. The Journal of Sexual Medicine, 16(12), 2018-2029. https://doi.org/10.1016/j.jsxm.2019.09.003
Laurenceau, J.-P., & Bolger, N. (2005). Using diary methods to study marital and family processes. Journal of Family Psychology, 19(1), 86–97. https://doi.org/10.1037/0893-3200.19.1.86
Lawrance, K., & Byers, E. S. (1995). Sexual satisfaction in long-term heterosexual relationships: the interpersonal exchange model of sexual satisfaction. Personal Relationships, 2(4), 267-285. https://doi.org/10.1111/j.1475-6811.1995.tb00092.x
Lindley, L., Anzani, A., & Galupo, M. P. (2020). What constitutes sexual dissatisfaction for trans masculine and nonbinary individuals: A qualitative study. Journal of Sex and Marital Therapy, 46(7), 612-629. https://doi.org/10.1080/0092623X.2020.1765924
Martin, T. K., & Coolhart, D. (2019). “Because your dysphoria gets in the way of you… it affects everything.” The mental, physical, and relational aspects of navigating body dysphoria and sex for trans masculine people. Sexual and Relationship Therapy, 112, 1-18. https://doi.org/10.1080/14681994.2019.1696459
Pitasi, M. A., Kerani, R. P., Kohn, R., Murphy, R. D., Pathela, P., Schumacher, C. M., … & Llata, E. (2019). Chlamydia, gonorrhea, and Human Immunodeficiency Virus infection among transgender women and transgender men attending clinics that provide sexually transmitted disease services in six US cities: Results from the Sexually Transmitted Disease Surveillance Network. Sexually Transmitted Diseases, 46(2), 112-117. https://doi.org/10.1097/OLQ.0000000000000917
Richards, C., Bouman, W. P., Seal, L., Barker, M. J., Nieder, T. O., & T’Sjoen, G. (2016). Non-binary or genderqueer genders. International Review of Psychiatry, 28(1), 95-102. doi:10.3109/09540261.2015.1106446
Rodriguez, G., Sack, A.T., Dewitte, M., & Schuhmann, T. (2018). Inhibit my disinhibition: The role of the inferior frontal cortex in sexual inhibition and the modulatory influence of sexual excitation proneness. Frontiers in Human Neuroscience, 12. https://doi.org/10.3389/fnhum.2018.00300
Steensma, T. D., Kreukels, B. P. C., Jürgensen, M., Thyen, U., de Vries, A. L. C., & Cohen-Kettenis, P. T. (2013). The Utrecht Gender Dysphoria Scale: A validation study. In T. D. Steensma (Ed.), From gender variance to gender dysphoria: Psychosexual development of gender atypical children and adolescents, Amsterdam, NL: Ridderprint, 41–56.
Stoléru, S., Fonteille, V., Cornélis, C., Joyal, C., & Moulier, V. (2012). Functional neuroimaging studies of sexual arousal and orgasm in healthy men and women: A review and meta-analysis. Neuroscience and Biobehavioral Reviews, 36, 1481-1509. https://doi.org/10.1016/j.neubiorev.2012.03.006
Talari, A., & Hirsch, J. (2005). Functional specialization within the medial frontal gyrus for perceptual Go/No-Go decisions based on “What”, “When”, and “Where” related information”: An fMRI study. Journal of Cognitive Neuroscience, 17(7), 981-993.
Thorne, N., Witcomb, G. L., Nieder, T., Nixon, E., Yip, A., & Arcelus, J. (2018). A comparison of mental health symptomatology and levels of social support in young treatment seeking transgender individuals who identify as binary and non-binary. International Journal of Transgender Health, 20(2-3), 241-250. doi:10.1080/15532739.2018.1452660
T’Sjoen, G., Motmans, J., Arcelus, J., & Bouman, W .P. (2017). The need of patient involvement in transgender healthcare research. The Journal of Sexual Medicine, 14(12), 1494-1495. https://doi.org/10.1016/j.jsxm.2017.09.019
Wierckx, K., Van Caenegem, E., Elaut, E., Dedecker, D., Van de Peer, F., Toye, K., … & T’Sjoen, G. (2011). Quality of Life and sexual health after sex reassignment surgery in transsexual men. The Journal of Sexual Medicine, 8, 3379-3388. https://doi.org/10.1111/j.1743-6109.2011.02348.x
Xue, F., Droutman, V., Barkley-Levenson, E. E., Smith, B. J., Xue, G., Miller, L.C., … & Read, S. J. (2018). The role of the dorsal anterior insula in sexual risk: Evidence from an erotic Go/NoGo task and real-world risk-taking. Human Brain Mapping, 39(4), 1555-1562. https://doi.org/10.1002/hbm.23931
Zigmund, A. S., & Snaith, R. P. (1983). The hospital anxiety and depression scale. Acta Psychiatrica Scandinavia, 67(6), 361-370. https://doi.org/10.1111/j.1600-0447.1983.tb09