Auteur(s): E. Laan, Verena Klein, Marlene Werner, Rik van Lunsen en Erick Janssen

Samenvatting

Doel: Onderzoek van bronnen die suggereren dat mannen en vrouwen verschillen in beleving van seksueel plezier en dat dergelijke genderverschillen het gevolg zouden zijn van een aangeboren grotere seksuele ’drive’ van mannen; een hypothese die wordt ondersteund vanuit evolutionair psychologisch perspectief en veronderstelde genderverschillen in reproductieve strategieën.Methode: Narratieve review van beschikbaar wetenschappelijk biopsychosociaal bewijs voor overeenkomsten in het vermogen van alle genders om seksueel plezier te ervaren en voor aanzienlijke verschillen in kansen tussen genders om seksueel plezier te kunnen ervaren.Resultaat: Er is volop evidence dat vrouwen en mannen niet verschillen in hun vermogen om seksueel plezier te ervaren, maar dat seksuele activiteit voor heteroseksuele vrouwen in de meeste culturen minder plezierig is en voor hen meer nadelen heeft dan voor heteroseksuele mannen.Conclusie: Omdat genderverschillen in ervaren seksueel plezier geen biologisch gegeven zijn, zou een kritischer discours over seksueel plezier bij kunnen dragen aan bewustwording van bestaande ongelijkheden. Dit helpt hopelijk bij het opheffen van de vele beperkingen die vrouwen ervaren om plezier aan seks te kunnen beleven en bij het verminderen van de tol die vrouwen voor seks betalen. Dat zou wereldwijd seksuele rechtvaardigheid en gelijkheid ten goede komen.

Inleiding

De World Association of Sexual Health (WAS) heeft recent seksueel plezier – gedefinieerd als ‘fysieke en/of psychologische bevrediging voortkomend uit gedeelde of solitaire erotische ervaringen, inclusief gedachten, fantasieën, dromen, emoties en gevoelens’ – aangenomen als de hoeksteen van seksuele gezondheid (Gruskin & Kismodi, 2020; World Association of Sexual Health, 2019). In de meeste samenlevingen is het nastreven van seksueel plezier de belangrijkste reden voor seksuele activiteit (Abramson & Pinkerton, 2002; Hull, 2008;Meston & Buss, 2007; van Lunsen et al., 2013). Het belang van seksueel plezier voor seksuele gezondheid wordt echter pas sinds kort ook door wetenschappers erkend (Ford et al., 2019; Landers & Kapadia, 2020).

Gezondheidsautoriteiten en -organisaties zijn geneigd om de seksuele gezondheid van de bevolking te monitoren aan de hand van statistieken over anticonceptiegebruik, tienerzwangerschappen, abortussen, condoomgebruik, aantallen soa’s en seksueel geweld (Fine & McClelland, 2006; Higgins & Hirsch, 2007). De rol van plezier in de seksuele ontwikkeling en relaties is meestal geen onderdeel van educatieve programma’s (Kantor & Lindberg, 2020)info, ondanks het gegeven dat kennis en communicatie over iemands seksuele wensen en het zichzelf erkennen als seksueel wezen als belangrijke competenties geïdentificeerd zijn in relatie tot seksuele gezondheid (Gold et al., 1995).

De gevaren” van seksueel plezier

Waarom heeft het zo lang geduurd, of waarom is het voor velen nog steeds zo moeilijk om te erkennen dat seksuele gezondheid, seksuele rechten, en seksueel plezier verwante concepten zijn? Hebben politici en autoriteiten in hun privéleven dan niet ook vaak seksueel plezier ervaren? In haar invloedrijke artikel uit 1984, wees Rubin er al op dat Westerse religieuze tradities seks altijd hebben beschouwd als een ‘gevaarlijke, destructieve, negatieve kracht’ (p. 150). De geneeskunde en de psychiatrie droegen bij aan de veroordeling en medicalisering van seksuele handelingen die buiten het strikte kader van seks voor de voortplanting vallen, hetgeen resulteerde in een cultuur die ‘doordrongen is van ideeën dat erotische variëteit gevaarlijk, ongezond, [en] verdorven is en een bedreiging [vormt] voor alles, van kleine kinderen tot [de] nationale veiligheid’ (Rubin, 1984, p. 152; zie ook de Block & Adriaens, 2013). Deze ‘domino-theorie van seksueel gevaar’ ziet seks als een oncontroleerbare biologische kracht die, indien niet onderdrukt (en voortplanting niet alleen toestaat binnen monogame heteroseksuele huwelijken), onvermijdelijk zal leiden tot maatschappelijke chaos en anarchie. Tot op de dag van vandaag blijft de benadering van seksualiteit door publieke gezondheidsinstanties grotendeels gericht op ongunstige gezondheidsuitkomsten en met seks gepaard gaande risico’s (Mitchell et al., 2021).

Het diepgewortelde idee dat ongeremde seksualiteit gevaarlijk is, versterkt de angst van veel ouders en andere opvoeders dat sekspositieve voorlichting ertoe leidt dat kinderen en adolescenten seksueel actief zullen worden wanneer ze daar nog niet aan toe zijn en er nog niet mee kunnen instemmen. Het tegendeel is waar: uit een recente review van 23 studies naar de determinanten van seksueel plezier bij de eerste seksuele ervaring met een partner (in driekwart van de studies gedefinieerd als penis-in-vagina seks), bleek dat jongeren die na kunnen denken over wat een plezierige eerste seksuele ervaring voor hen zou kunnen betekenen, een plezieriger start van hun seksuele carrière beleven dan jongeren die ‘de eerste keer’ overkomt (Boydell et al., 2021). Ook is er substantieel en overtuigend bewijs dat seksuele voorlichting, zelfs het soort dat wegblijft van alles wat ook maar in de verste verte te maken heeft met seksueel plezier, er toe leidt dat heteroseksuele adolescenten, zowel in westerse geïndustrialiseerde landen als in ontwikkelingslanden, later beginnen met penis-in-vagina seks, vaker en consistenter condooms en anticonceptie gebruiken, minder vaak ongewenst zwanger worden en minder vaak een abortus ondergaan (Kirby et al., 2007; Kohler et al., 2008; Mueller et al., 2008; Russell et al., 2012). Landen die alleen op abstinentie gerichte voorlichting promoten, of waar überhaupt geen voorlichting wordt gegeven, presteren vrijwel zonder uitzondering slechter op alle indicatoren van seksuele gezondheid dan landen die adolescenten uitgebreide en positieve informatie over seks geven (Kohler et al, 2008). Met andere woorden, een positieve benadering van seksuele gezondheid en seksuele voorlichting heeft meer voordelen dan risico’s. Mitchell et al. (2021) stelden daarom onlangs voor dat seksueel welzijn, een overkoepelend construct dat seksueel plezier, seksuele rechten en seksuele gezondheid omvat, erkenning verdient als een zelfstandige uitkomst van de gezondheid van een populatie, vooral omdat seksueel welzijn in belangrijke mate bijdraagt aan kwaliteit van leven (Hooghe, 2012).

Gezondheidsvoordelen van seksueel plezier

Diverse studies hebben de gezondheidsvoordelen van seksueel plezier aangetoond. Een review van 40 sinds 1990 gepubliceerde studies toont aan dat bevredigende seksuele ervaringen, seksueel plezier en een positief seksueel zelfbeeld een gunstig effect hebben op seksuele, psychische én fysieke gezondheid (Anderson 2013). Door positieve effecten op relaties en algemeen welbevinden bevordert seksueel plezier het algeheel welzijn. Deze bevindingen gelden ook voor ouderen en voor mensen met een chronische aandoening of lichamelijke beperking (Kingsberg, 2005; Kleinplatz et al., 2009; Traeen et al., 2019).

Een plezierig seksleven draagt meer bij aan de kwaliteit en duur van relaties (Diamond & Huebner, 2012), dan het hebben van een vaste relatie op zich (bijv. Yeh et al., 2006). In een grote steekproef onder jonge vrouwen (18-26 jaar) was seksueel plezier positief gerelateerd aan autonomie, zelfwaardering, en empathie (Galinsky & Sonenstein, 2011; zie ook Sanchez et al., 2006). Dit verband was bij jonge mannen minder prominentinfo. Voor oudere mannen was een lange levensduur en een betere lichamelijke gezondheid vrij consistent positief geassocieerd met de frequentie van seksuele activiteit. Opvallend is dat een lange levensduur bij heteroseksuele vrouwen geassocieerd was met plezier in seksuele activiteit en niet met seksuele frequentie op zich (bv. Palmore, 1982). In lijn met deze bevindingen bleek uit een recent representatief Duits onderzoek naar seksueel gedrag, dat seksueel plezier geassocieerd is met uiteenlopende seksuele gezondheidsindicatoren (b.v. communicatie over seksueel overdraagbare infecties (soa’s), condoomgebruik, afwezigheid van seksuele problemen, en orgasme frequentie), waarbij seksueel plezier de seksuele gezondheidsuitkomsten sterker voorspelde bij vrouwen dan bij mannen (Klein et al., 2022).

Deze laatste bevindingen wekken wellicht de indruk dat, om van de gezondheidsvoordelen van seks te genieten, seksueel plezier voor mannen minder belangrijk is dan voor heteroseksuele vrouwen. Deze bevinding is echter eerder een weerspiegeling van het feit dat seksuele activiteit voor mannen bijna altijd gepaard gaat met seksueel plezier, zodat seksueel plezier als onafhankelijke factor niet nog verder bijdraagt aan het verband tussen gezondheid en seksuele activiteit, zoals dat wel het geval is bij heteroseksuele vrouwen. Voor de gemiddelde man staat seksuele activiteit gelijk aan seksueel plezier, voor vrouwen is dat zeker niet het geval.

De genderspecifieke context van plezier

Niet iedereen heeft gelijke kansen op plezierige seksuele ervaringen (Hall, 2019). De kans op het ervaren van seksueel plezier is sterk afhankelijk van een genderedinfo context. Over de hele wereld komen seksuele problemen vaker voor bij heteroseksuele vrouwen dan bij heteroseksuele mannen (Laumann et al., 2005). In de meeste samenlevingen wordt het seksueel plezier van heteroseksuele vrouwen nog altijd overwegend ondergeschikt gemaakt aan dat van heteroseksuele mannen (Hall, 2019; van Lunsen et al., 2013). In traditionele (religieuze) culturen wordt seksueel plezier van vrouwen als gevaarlijk, onwenselijk of zelfs als irrelevant beschouwd (Hall, 2019), waarschijnlijk omdat seksueel plezier van vrouwen niet direct gerelateerd lijkt te zijn aan reproductief succes. Seksueel plezier van mannen, althans plezier dat een orgasme met ejaculatie met zich meebrengt, wordt vergoelijkt, zo niet geprioriteerd, omdat hun reproductieve plichten ervan afhangen. Derhalve worden alleen problemen die seksueel plezier van mannen of hun bijdrage aan de voortplanting belemmeren, klachtwaardig of behandelbaar geacht (Hall, 2019), terwijl het ontbreken van seksueel plezier en de seksuele problemen van vrouwen (en van individuen die zich bezighouden met niet-procreatieve seks), onopgemerkt blijven of als irrelevant worden gezien.

Als gevolg hiervan blijft seksueel plezier als onderzoeksonderwerp onderbelicht, vooral in gemarginaliseerde populaties. Hoewel we hieronder kort ingaan op onderzoek over hoe het met seksueel plezier in LGBTQ+ populaties gesteld is, gaat deze review vooral over kwantitatief onderzoek onder personen die gekarakteriseerd kunnen worden als cisgender, heteroseksueel en WEIRD (‘western, educated, industrialized, rich, democratic’ [Klein et al., 2021]). Een kritische review over onderzoek naar plezier onder transgender en genderdiverse individuen werd onlangs gepubliceerd door Bradford en Spencer (2020). Zij stellen dat, ondanks een toegenomen onderzoeksinteresse naar de subjectieve seksuele ervaringen van deze populaties, de meeste kwantitatieve studies alleen gaan over de mogelijke medische, hormonale en fysiologische effecten van geslachtsaanpassende interventies op het seksueel functioneren van transgender en genderdiverse mensen (Bradford & Spencer, 2020). Multimethod onderzoek onder mannen van verschillende raciale identiteit die seks hebben met mannen (MSM) en onder zelf-geïdentificeerde homoseksuele mannen, heeft aangetoond hoezeer deze mannen worstelen met sociale scripts en daarmee omgaan, hoe ze sensuele en emotionele aspecten van plezier ervaren, en hoe ze daar in verschillende relationele en seksuele contexten over onderhandelen (Calabrese et al., 2015; Hoppe, 2011; Kiguwa, 2015). We ondersteunen de oproep van Bradford en Spencer om meer aandacht te besteden aan - en onderzoek te doen naar - overeenkomsten, potentiële discrepanties en diversiteit in plezier(en) binnen en tussen populaties, en om verschillende methodes te gebruiken om mensen in staat te stellen hun subjectief beleefde ervaringen te uiten en te beschrijven. In wat volgt geven we een overzicht van het beschikbare bewijs voor (cis)gender verschillen in seksueel plezier.

Huidige genderverschillen in ervaren seksuele genoegens en ongenoegens

Seks wordt door vrouwen aanzienlijk minder positief beleefd dan door mannen en heeft voor vrouwen ook meer potentiële negatieve gevolgen. Verscheidene bevindingen ondersteunen deze bewering:

De Plezierkloof

De meest recente studie naar orgasmeverschillen tussen vrouwen en mannen van verschillende seksuele oriëntaties (Frederick et al., 2018) bevestigt de bevindingen uit eerdere studies dat heteroseksuele seksuele activiteit het seksueel plezier van mannen meer ten goede komt dan dat van vrouwen (Garcia et al., 2014; Herbenick et al., 2010; Laumann et al., 1994; Lloyd, 2005; Wade et al., 2005). Door middel van een grote steekproef (> 50.000) vonden Frederick et al. (2018) dat mannen van alle seksuele oriëntaties vaker een orgasme hadden dan vrouwen. De grootste seksuele plezierkloof werd gevonden tussen heteroseksuele vrouwen (van wie 65% van meestal of altijd een orgasme kreeg tijdens seksuele activiteit met een man) en heteroseksuele mannen (van wie 95% meestal of altijd een orgasme kreeg tijdens seksuele activiteit met een vrouw).

Vrouwen hadden vooral vaker orgasmes als er bij seksueel contact sprake was van meer variatie en ook orale stimulatie. Vrouwen die tijdens hun laatste seksuele ontmoeting met een mannelijke partner alleen penis-in-vagina stimulatie hadden ondervonden, hadden de kleinste kans op een orgasme (slechts 35% van deze vrouwen beleefde gewoonlijk of altijd een orgasme tijdens seksuele activiteit). Deze robuuste gegevens bevestigen dat penis-in-vagina nogal ineffectief is en bij die activiteit resulteert in een orgasmekloof van minstens 60%. Slechts 25 tot 30% van de heteroseksuele vrouwen krijgt een orgasme bij penis-in-vagina seks zonder gelijktijdige stimulatie van de glans van de clitoris (Hite, 1976; Lloyd, 2005), terwijl dat voor meer dan 90% van de heteroseksuele mannen altijd het geval is (e.g., Douglass & Douglass, 1997).

Dit wordt niet verklaard doordat vrouwen simpelweg minder goed dan mannen zouden kunnen klaarkomen, omdat vrouwen die seks hebben met vrouwen bij 80-90% van alle seksuele interacties een orgasme hebben (de Bruijn, 1982; Frederick et al., 2018). In laatstgenoemde studie hadden vrouwen met een vrouwelijke sekspartner zelfs drie keer zoveel kans om altijd een orgasme te hebben dan vrouwen met een mannelijke sekspartner. Ook in een Nederlandse studie onder vrouwelijke studenten hadden lesbische vrouwen een veel grotere kans op het ervaren van een orgasme tijdens seksuele activiteit met een vrouwelijke partner (van Rees et al., 2016). In deze studie was de kans op een orgasme sterk gerelateerd aan stimulatie van de glans clitoridis. Interessant is dat de lesbische vrouwen in deze studie tijdens het vrijen minder vaak vaginaal werden gestimuleerd, maar daarbij wel meer kans hadden op een orgasme dan de vrouwen in gemengde-genderrelaties. Vaginale penetratie van de vrouwen die seks hadden met een mannelijke partner bestond meestal uit penetratie met de penis, terwijl vaginale penetratie van de vrouwen in relaties van hetzelfde geslacht voornamelijk handmatig werd gedaan. Dit suggereert dat vaginale stimulatie van de clitoris met een vinger wellicht effectiever is dan met een penis.

Er wordt ook wel beweerd dat vrouwen niet zoveel belang hechten aan het beleven van een orgasme (bv. Blackledge, 2004), en dat dit een teken zou zijn dat vrouwen van nature minder geïnteresseerd zijn in seks. Als dat waar zou zijn, zou het orgasme een slechte maatstaf zijn voor seksueel plezier van vrouwen. Op basis van een reeks onderzoeken bij Finse vrouwen concludeerde Kontula (2009) echter dat een orgasme de belangrijkste voorspeller is van seksuele bevrediging bij vrouwen. Bovendien doen vrouwen die het belang van een orgasme bagatelliseren dit waarschijnlijk alleen om cognitieve dissonantie te verminderen (Festinger & Carlsmith, 1959). Door te zeggen dat een orgasme niet belangrijk is, kan ontevredenheid over het feit dat het moeilijk is om bij seks met een man klaar te komen, verminderd worden. In een grote representatieve steekproef onder Finse heteroseksuele vrouwen bleken juist degenen die tijdens seksuele activiteit met partners altijd of bijna altijd een orgasme hadden, orgasmes ontzettend belangrijk te vinden (Kontula & Miettinen, 2016). Een vergelijkbare bevinding bleek uit een onderzoek uit 2012 onder een representatieve (N = 300) steekproef jonge Nederlandse heteroseksuele vrouwen (Anthony et al., 2012). Vrouwen die rapporteerden orgasmes belangrijk te vinden, waren ook degenen die het makkelijkst konden klaarkomen.

Behalve het orgasme zijn er nog tal van andere indices die wijzen op substantiële genderverschillen in het plezier dat aan seks wordt beleefd. Gebruikmakend van de gegevens van personen van 14-60 jaar met verschillende seksuele geaardheid uit een grote Amerikaanse waarschijnlijkheidssteekproef, vonden Herbenick et al. (2010) dat vrouwen en mannen verschilden in de mate waarin hun laatste seksuele ontmoeting ‘nogal’ tot ‘extreem’ seksueel opwindend was (66% versus 84%, respectievelijk), seksueel plezierig (66% versus 83%, respectievelijk), en pijnvrij (70% versus 94,4%, respectievelijk).

Pijnlijke seks

De prevalentie van pijn of ongemak tijdens penis-in-vagina seks is onder vrouwen hoog. Lifetime schattingen van dyspareunie variëren van 10% tot 28% (Harlow et al., 2014). Bij mannen komt dyspareunie veel minder vaak voor; klachten van pijn tijdens vaginale coitus variëren bij hen van 0,2% in de algemene populatie tot 8% in een klinische setting (Simons & Carey, 2001). De percentages pijnklachten bij penile-vaginale penetratie zijn vooral hoog bij jonge vrouwen. In een grote representatieve steekproef van Nederlandse adolescenten tussen 12 en 25 jaar, rapporteerde 46% van de vrouwen pijn te hebben ervaren tijdens penile-vaginale gemeenschap, waarbij 11% ‘regelmatig’ tot ‘altijd’ pijn ervaarde (de Graaf, 2018). Vergelijkbare aantallen werden gevonden in een Zweeds onderzoek (Elmerstig et al., 2009). In deze laatste studie vond slechts de helft van deze vrouwen die pijn problematisch. Blijkbaar nemen veel vrouwen pijn bij penetratie voor lief, wellicht omdat ze ondanks de pijn toch opwinding ervaren, omdat ze zich door de seks geliefd voelen en geloven dat dat zwaarder weegt dan hun pijn, omdat ze pijn bij penetratie normaal vinden, omdat ze hun eigen seksueel plezier minder belangrijk vinden, of misschien omdat ze vinden dat hun partner recht heeft op penis-in-vagina seks, ongeacht hun pijn.

Kenmerkend is dat heteroseksuele vrouwen met dyspareunie niet stoppen met seksuele activiteit die voor hen pijnlijk is. Zij negeren de primaire functie van pijn als signaal van schade aan hun lichaam (de Jong et al., 1995). Hoewel vrouwen met dyspareunie wat minder vaak penis-in-vagina seks hebben dan vrouwen zonder seksuele pijn (Reed et al., 2003), is het niet aangaan ervan per definitie geen gedragskeuze die vrouwen met dyspareunie vaak maken. Brauer et al. (2014) vonden dat 36% van vrouwen met dyspareunie nog steeds ten minste één of twee keer per week penis-in-vagina seks had. Onderzoek laat steeds weer zien dat psychologische profielen van heteroseksuele vrouwen met dyspareunie niet veel verschillen van die van vrouwen zonder seksuele problemen (e.g., Brauer et al., 2009). Toch zijn heteroseksuele vrouwen die wegens dyspareunie hulp zoeken vooral bang dat hun partner hen zal verlaten als ze hem geen penetratie meer zouden toestaan. Onder jonge Nederlandse vrouwen waren negatieve reacties van mannelijke partners op uitingen van pijn dan ook de beste voorspeller voor het blijven doorgaan met pijnlijke penetratie (Brauer et al., 2014). Ook het ‘normaal’ willen zijn is een belangrijke determinant van het volharden in pijnlijke penile-vaginale gemeenschap (Elmerstig et al., 2008). Deze bevindingen suggereren dat de overtuiging dat penis-in-vagina seks de ‘natuurlijke’ seksuele handeling is, waar mannen recht op hebben en die een relatiebreuk rechtvaardigt, springlevend is (zie Tiefer, 2004).

Gewelddadige seks en enge’ seks

Volgens schattingen van de WHO heeft wereldwijd ongeveer 1 op de 3 vrouwen in haar leven te maken gehad met seksueel partnergeweld of seksueel geweld buiten de relatie (UNICEF, 2020), waarbij tot 50% van deze daden wordt gepleegd tegen meisjes onder de 16 jaar (UNICEF, 2014). Bijna een derde van de vrouwen zegt een vorm van seksueel geweld te hebben meegemaakt door hun intieme partner. Uit een analyse van de gegevens uit 44 landen bleek, gerekend over een periode van 12 maanden, de prevalentie van seksueel partnergeweld in veel hoge inkomenslanden rond de 4% te liggen, maar in sommige lage inkomenslanden meer dan 40% te bedragen (Heisse & Kotsadam, 2015). De schattingen van seksueel geweld buiten de context van een relatie waren het hoogst in Afrika ten zuiden van de Sahara (Abrahams et al., 2014). De lifetime prevalentie van verkrachting (of poging tot verkrachting) onder vrouwen in de Verenigde Staten wordt geschat op rond de 18-19% en op 4-17% in verschillende Europese landen (Littleton et al., 2018). Uit een recente studie bleek dat voor 6,5% van Amerikaanse vrouwen de eerste ervaring met penis-vagina penetratie onder dwang plaatsvond (Hawks et al., 2019).

Hoewel iedereen kwetsbaar is voor ervaringen met seksueel geweld, zijn seksueel misbruik, seksueel geweld en seksuele intimidatie nog steeds overwegend gender-gebonden misdrijven en hebben vrouwen en meisjes meer kans om slachtoffer te worden dan mannen en jongens (Littleton et al., 2018). Voor mannen is, gebaseerd op representatieve studies, de lifetime prevalentie van seksueel geweld, inclusief niet-vrijwillige penetratie, ongewenst seksueel contact en gedwongen worden om iemand anders te penetreren, naar schatting 17% in de VS en gemiddeld 16% in 10 Europese landen. De lifetime prevalentie van voltooide verkrachting of poging tot verkrachting onder mannen wordt geschat op 1-5% (Littleton et al., 2018). Leden van gemarginaliseerde groepen hebben een aanzienlijk hogere kwetsbaarheid voor seksueel slachtofferschap. Dit betreft onder meer personen met een lichamelijke of geestelijke beperking, seksuele- en genderminderheden, dakloze personen, personen die zich bezighouden met verschillende vormen van sekswerk, en leden van inheemse bevolkingsgroepen (Littleton et al., 2018).

Naast deze prevalentiecijfers van seksueel geweld zijn er tal van andere aanwijzingen dat seks voor vrouwen minder positieve connotaties heeft dan voor mannen. Zo gelooft ongeveer 8% van de Amerikaanse vrouwen tussen 14 en 26 jaar dat ze geen enkel recht hebben om zelf te beslissen of en hoe ze seks willen hebben, en nog eens 30% vindt dat ze dat slechts incidenteel kunnen (Rickert et al., 2002). Helaas zijn er over mannen geen vergelijkbare cijfers beschikbaar, wellicht omdat onderzoekers veronderstellen dat mannen nooit twijfelen over beslissingen om wel of geen seks te hebben, omdat het actief nastreven van seks past in het mannelijke genderstereotype. Voor vrouwen kan seks ook consensueel maar ongewenst zijn (bv. Peterson & Muehlenhard, 2007), gewild maar onaangenaam, of geassocieerd met negatieve psychologische en fysieke uitkomsten (Littleton et al., 2009). Op basis van eerdergenoemde representatieve steekproef van personen tussen 14 en 60 jaar in de VS, bleek dat vrouwen ook vaker angstig zijn tijdens seks (Herbenick et al., 2019). ‘Enge’ seksuele situaties werden gerapporteerd door 24% van de volwassen vrouwen, 10% van de volwassen mannen, 12,5% van de adolescente vrouwen, en 4% van de adolescente mannen. Bovendien was de definitie van ‘eng’ voor vrouwen en mannen radicaal verschillend. Voor vrouwen hadden ‘enge seksuele ervaringen’ te maken met verstikt, bedreigd, vastgehouden of geslagen worden en met mannen die niet stoppen terwijl dat wel uitdrukkelijk gevraagd wordt. Voor mannen ging het bij ‘enge seksuele ervaringen’ om het hebben van seks met een vrouw die menstrueert of om orale seks met het idee dat hun sekspartner de dag ervoor misschien seks had gehad met iemand anders.

Kortom, op basis van dit beknopte overzicht van bevindingen uit slechts drie verschillende domeinen, vinden we het gerechtvaardigd om te concluderen dat vrouwen, en in het bijzonder heteroseksuele vrouwen, minder vaak seksueel plezier ervaren dan mannen en dat seks voor hen meer negatieve gevolgen kan hebben. Dit doet de vraag rijzen of vrouwen minder dan mannen beschikken over het vermogen tot het beleven van seksueel plezier of dat deze verschillen beter te verklaren zijn doordat vrouwen daar domweg minder kans op hebben.

Doel van dit artikel

Dit artikel onderzoekt de biopsychosociale wetenschappelijke kennis over verschillen en overeenkomsten tussen genders over: (1) het vermogen om seksueel plezier te ervaren en (2) mogelijkheden om plezier aan seks te beleven, inclusief de mogelijke sociale druk die het bereiken en uiten van seksueel plezier vergemakkelijkt of afstraft.

Omdat de grootste (waargenomen) pleasure gaps die tussen heteroseksuele vrouwen en heteroseksuele mannen zijn, gaat een groot deel van dit artikel over genderverschillen tussen heteroseksuele vrouwen en mannen. Onze focus op genderverschillen en -overeenkomsten betekent niet dat we de variabiliteit in seksueel plezier onder vrouwen en onder mannen niet erkennen. En terwijl de 2019 ‘WAS declaration of sexual pleasure’ terecht het brede scala van genoegens omvat die mensen kunnen ontlenen aan seksuele activiteiten (Gruskin & Kismodi, 2020), richt het huidige artikel zich met name op sensuele seksuele genoegens (d.w.z., plezier geassocieerd met opwinding en orgasme).

Vermogen tot seksueel plezier

Genitale reacties en gedrag bij kinderen

Er is toenemend bewijs dat vrouwen en mannen niet verschillen in hun biologische vermogen tot seksueel responderen, zoals onder meer blijkt uit observaties van genitale reacties en gedrag van meisjes en jongens vanaf (en zelfs voor) de geboorte (Katz-Wise & Hyde, 2014). Een grondig en uitgebreid overzicht van studies die de seksuele ontwikkeling van kinderen hebben onderzocht, illustreert dat kinderen van beide seksen vanaf jonge leeftijd reacties en gedragingen vertonen die gevoelens lijken op te wekken die kunnen worden geïnterpreteerd als plezierig of zelfs seksueel (de Graaf & Rademakers, 2011), ook al is wat ‘seksueel’ is waarschijnlijk niet van belang voor de kinderen zelf (Lamb & Plocha, 2014). Masters et al. (1982) rapporteerden bijvoorbeeld echografisch onderzoek dat reflexmatige erecties bij mannelijke foetussen en 24 uur na de geboorte ook vaginale lubricatie bij vrouwelijke baby’s aantoonde. Deze fysiologische reacties zijn indicatief voor een identiek aangeboren lichamelijk seksueel vermogen. Hoewel ze niet moeten worden gelijkgesteld met seksuele gevoelens tijdens de volwassenheid (Pfaus et al., 2012), zijn er weldegelijk aanwijzingen dat ook heel jonge kinderen plezier kunnen ontlenen aan deze reacties en manipulatie van de eigen geslachtsdelen. Bij meisjes en jongens van nog geen twee jaar observeerde bijvoorbeeld Galenson (1990) ritmische en schijnbaar opzettelijke genitale zelfaanrakingen, soms vergezeld van gezichtsuitdrukkingen die wijzen op plezier en blozen, snelle ademhaling en transpiratie.

Veel meisjes en jongens spelen met hun geslachtsdelen voor ze 5 jaar oud zijn (Friedrich et al., 1998; Thigpen, 2009) en zelfs prenatale zelfstimulatie en ‘orgasme-achtige’ reflexen zijn bij beide seksen waargenomen (Brenot & Broussin; 1996; Giorgi & Siccardi, 1996). Op basis van retrospectieve studies is ook duidelijk dat sommige kinderen al vóór de puberteit seksuele opwinding of een orgasme ervaren, maar door selectiebias en verschil in definitie van sleutelbegrippen is het onmogelijk om aan te geven voor welk percentage van alle kinderen dit geldt (de Graaf & Rademakers, 2011) en of er misschien systematische verschillen zijn tussen meisjes en jongens. Masturbatie is een veel voorkomende vorm van seksuele expressie bij kinderen die de puberteit hebben bereikt, waarbij jongens gemiddeld eerder beginnen met masturbatie dan meisjes (Katz-Wise & Hyde, 2014). Jongens leren vaak iets over masturbatie omdat leeftijdsgenoten ze dat vertellen of laten zien, terwijl meisjes het vaker zelf ontdekken (Langfeldt, 1981). Het feit dat masturbatie bij jongens vergoelijkt of zelfs aangemoedigd wordt, terwijl dat bij meisjes minder het geval is, heeft mogelijk tot gevolg dat masturbatie voor hen minder vanzelfsprekend een middel tot - en bron van - plezier wordt. Tegen de tijd dat ze eraan toe zijn om seks te hebben met een ander, weten jongens daarom waarschijnlijk beter dan meisjes welke genitale stimulatie voor hen plezierig is.

Responsiviteit op seksuele stimuli

In tegenstelling tot de populaire opinie dat vrouwen niet erg ontvankelijk zijn voor visuele seksuele stimuli, reageren vrouwen wel degelijk op visuele seksuele stimuli met genitale seksuele opwinding. Psychofysiologische studies met diverse erotische stimuli hebben herhaaldelijk aangetoond dat genitale responsen en seksuele gevoelens ook bij vrouwen juist bij visuele seksuele stimuli het sterkst zijn, meer dan bij stimulatie door middel van erotische literatuur (van Dam et al., 1976), auditieve erotische stimuli (e.g., Morokoff & Heiman, 1980) of het opwekken van erotische fantasieën (e.g., Dekker & Everaerd, 1988; Laan et al., 2001; Morokoff & Heiman, 1980). In vergelijking met alleen visuele stimuli geeft visuele erotische stimulatie in combinatie met vibrotactiele genitale stimuli, zowel bij vrouwen als bij mannen, een nog sterkere genitale respons (Janssen et al., 1994; Peterson et al., 2010). Ook het gemak waarmee vrouwen en mannen genitaal opgewonden raken in reactie op seksuele stimuli lijkt niet te verschillen (Janssen & Everaerd, 1993; Laan & Everaerd, 1995). Ter bevestiging van deze vroege studies over de perifere, genitale responsen, toont een recente meta-analyse van 61 fMRI-studies bij 1850 vrouwen en mannen aan dat ook mannelijke en vrouwelijke hersenen in gelijke mate reageren op visuele seksuele stimuli (Mitricheva et al., 2019). Kortom, vrouwen en mannen lijken niet fundamenteel te verschillen in genitale of centrale responsiviteit op seksuele stimulatie. Verwerking van seksuele stimuli door de hersenen genereert bij vrouwen en mannen met klaarblijkelijk evenveel gemak vasocongestie van de genitaliën. Dus, zelfs het mechanisme van opwinding is vergelijkbaar bij vrouwen en mannen.

Seksueel verlangen

Volgens het incentive motivation model wordt seksueel verlangen geactiveerd door externe, seksueel relevante stimuli of mentale representaties van dergelijke stimuli (Both et al., 2007; Toates, 2009; 2014). Deze conceptualisering van seksueel verlangen staat in contrast met die van veel andere onderzoekers die, beïnvloed door Freud (1953), Kaplan (1995), en anderen, seksueel verlangen beschouwen als een biologisch gegeven, als een drift die ‘spontaan’ wordt opgewekt door ontbering.

Als resultaat van dit achterhaalde discours zijn vrijwel alle vragenlijsten die in de klinische praktijk en voor onderzoek worden gebruikt om seksueel verlangen te kwantificeren, gebaseerd op de aanname dat seksueel verlangen een stabiele eigenschap is, een eigenschap die men wel of niet bezit, en waarvan dan vaak wordt beweerd dat mannen daar meer van hebben dan vrouwen. Vanzelfsprekend vinden studies die gebruik maken van dergelijke vragenlijsten, die seksueel verlangen conceptualiseren als een eigenschap, consequent stereotypische genderverschillen (waarbij mannen hoger verlangen rapporteren), terwijl in studies waarbij de proefpersonen hun gevoelens van seksueel verlangen onmiddellijk na blootstelling aan een seksuele stimulus beoordelen, er geen enkel verschil tussen vrouwen en mannen wordt gevonden (bijv. Both et al., 2004; Goldey & van Anders, 2012; zie Dawson & Chivers, 2014, voor een review). Ook recente studies die seksueel verlangen als trait (eigenschap) meten, hebben vraagtekens gezet bij het idee dat mannen beschikken over groot en onwankelbaar seksueel verlangen (zie Murray, 2019, voor een review).

Tot slot, het bijna universele idee dat mannen meer ‘libido’ hebben dan vrouwen en dat dit een aangeboren eigenschap is, een idee dat versterkt wordt door allerlei evolutionaire theorieën over voortplantingsstrategieën (zie latere secties), is afhankelijk van de manier waarop seksueel verlangen wordt geconceptualiseerd en gemeten. Als seksueel verlangen niet voorafgaat aan opwinding, maar conform de incentive motivatietheorie wordt gezien als resultaat van ‘gestimuleerde’ seksuele opwinding, zijn genderverschillen in gerapporteerd seksueel verlangen eerder het gevolg van verschillen in de kwaliteit van stimulatie en/of seksuele context dan een weerspiegeling van aangeboren verschillen.

Geslachtsdrift, ‘geslachts’hormonen en voortplantingssucces

In tegenstelling tot de meeste andere diersoorten, staat bij de mens noch het vermogen tot seksuele activiteit, noch de motivatie om seksueel actief te zijn onder sterke hormonale controle. Het feit dat mannen in absolute zin 10-20 keer zoveel testosteron in hun bloed hebben dan vrouwen (bv. Wang et al., 2014), wordt vaak ten onrechte aangehaald ter ondersteuning van het idee dat mannen een aangeboren sterkere seksdrift hebben die toeneemt als functie van ontbering (Kaplan, 1995, p. 17). Er is echter geen bewijs voor een seksueel verlangen (en testosteron) verhogend effect van seksuele onthouding, en seksuele onthouding leidt niet tot levensbedreigende effecten zoals bijvoorbeeld een honger- of dorststaking (zie Both et al., 2007, voor een overzicht). Sterker nog, de afwezigheid van partner- en soloseks, of de aanwezigheid van niet-belonende (d.w.z. niet-plezierige) seksuele activiteit, lijkt bij vrouwen en mannen samen te hangen met een vermindering van het verlangen om seksueel actief te zijn, waarbij langdurige seksuele onthouding zelfs leidt tot verlaagde testosteronniveaus (bijv. Carosa et al., 2002; Hsu et al., 2015; Leiblum et al., 1983).

Hoewel mannen een zekere hoeveelheid testosteron nodig hebben opdat hun hersenen en genitaliën optimaal gevoelig zijn voor seksuele prikkels, is er geen relatie tussen fysiologische testosteronniveaus boven de minimumdrempel (totaal T 10,4 nmol/L) en niveaus van seksueel verlangen (Rastrelli et al., 2018). Hetzelfde geldt waarschijnlijk ook voor vrouwen, bij wie testosteron ook geassocieerd is met seksuele opwindbaarheid (Le Moëne & Ågmo, 2018; Pfaus, 2009). Net als bij mannen lijkt bij vrouwen testosteron niet lineair maar curvilineair gerelateerd aan seksueel functioneren. Dit betekent dat androgeen-gerelateerde seksuele problemen alleen te verwachten zijn wanneer T-niveaus onder een bepaalde hypofysiologische drempel liggen, die lastig te bepalen valt door grote verschillen in individuele testosterongevoeligheid en door verschillen tussen laboratoria en bepalingsmethoden (vgl. Bachmann et al., 2002; Bancroft, 2005; Rastrelli et al., 2018). Ter ondersteuning van deze ‘threshold’ hypothese toonde een recente studie bij Human Immunodeficiency Virus-geïnfecteerde vrouwen met een T-insufficiëntie aan dat zelfgerapporteerde problemen met seksueel verlangen en andere androgeeninsufficiëntie-gerelateerde symptomen zoals depressie, vermoeidheid en verminderde fysieke functie bij hen groter waren dan bij vrouwen met T-waarden binnen de normale range (waarbij T-insufficiëntie gedefinieerd is als totaal T ≤ 0.3 indien de Sex-Hormone-Binding-Globulin (SHBG)-spiegels binnen het normale bereik lagen (<100 nmol/L) en als totaal T x FAI (100 x [total T/SHBG]) ≤ 0.5 bij patiënten met verhoogde SHBG-spiegels (> 100 nmol/L) (Laan et al., 2019). Kortom, niet absolute maar relatieve hormonale niveaus maken vrouwen en mannen gevoelig voor seksuele stimulatie.

Door testosteron te bestempelen als het ‘mannelijke geslachtshormoon’ wordt bovendien verdoezeld dat testosteron voor mannen veeleer hun belangrijkste voortplantingshormoon in plaats van sekshormoon is. In de meeste biologieboeken op de middelbare school worden de hormonale verschillen tussen vrouwen en mannen die van belang zijn voor vruchtbaarheid en voortplanting (oestrogenen en testosteron) verward met veronderstellingen over welk hormoon de grootste invloed zou hebben op hun seksuele opwindbaarheid. Door seksualiteit gelijk te stellen met voortplanting en vruchtbaarheid en door de idee dat beide genders nou eenmaal verschillen in voortplanting en voortplantingssucces, zou dat niet alleen hebben geleid tot verschillende voortplantingsstrategieën, maar meer nog tot geëvolueerde genderverschillen in seksualiteit (bv. Trivers, 1972), hetgeen de overtuiging heeft versterkt dat de hogere testosteronniveaus van mannen vooral een seksueel doel dienen. Meestal wordt ook het feit genegeerd dat bij (niet-zwangere) vrouwen absolute testosteronniveaus gemiddeld vier keer hoger zijn dan hun absolute oestrogeenniveaus (Clayton & Vignozzi, 2018, p. 65; Buster, 1999, geciteerd in Vignozzi & Maseroli, 2019, p. 114). Voor vrouwen geldt dat, hoewel fysiologische androgeenniveaus de vruchtbaarheid lijken te bevorderen (hetzelfde lijkt te gelden voor oestrogenen bij mannen), suprafysiologische testosteronniveaus deze in gevaar lijken te brengen (Hammes & Levin, 2019). Hoewel van oestrogenen steevast wordt beweerd dat ze het ‘vrouwelijke geslachtshormoon’ zijn, is er geen enkel bewijs dat oestrogeenspiegels verband houden met de gevoeligheid van vrouwen voor seksuele prikkels. Natuurlijk zijn oestrogenen wel belangrijk voor de trofische conditie van de vaginawand (Semmens & Wagner, 1982), waardoor vaginale penetratie zonder seksuele opwinding mogelijk minder pijnlijk is. Oestrogenen zijn echter niet gerelateerd aan de seksuele opwindbaarheid van vrouwen zelf en ook niet aan lubricatie bij seksuele opwinding (Laan & van Lunsen, 1997). Kortom, de rol die geslachtshormonen bij voortplanting spelen kan en moet niet vergeleken worden met hun rol in het seksleven van mannen en vrouwen.

Op dezelfde manier heeft het door elkaar halen van seksualiteit en voortplanting geleid tot de wijdverbreide overtuiging dat de seksuele daad die mensen helpt zich voort te planten (penis-in-vagina gemeenschap), ook de seksueel meest plezierige moet zijn. Gezien het overweldigende bewijs dat penis-in-vagina seks het orgasme van heteroseksuele mannen bevordert, lijkt dit een redelijke gedachte, althans vanuit een mannelijk perspectief. Deze gedachtegang heeft mannelijke onderzoekers geïnspireerd tot de jacht op seksueel gevoelige plaatsen van de vaginawand (bijv. Alzate, 1985; Semmens & Semmens, 1978). En hoewel de voorwand van de vagina is geïdentificeerd als de plek die het meest gevoelig is voor elektrische stimulatie, is de vaginale wand zelf daar tamelijk ongevoelig, met name in vergelijking met de extreem gevoelige (glans van de) clitoris (Weijmar Schultz et al., 1989). Het hebben van een relatief ongevoelige vaginawand is ook logisch als men bedenkt dat tijdens de bevalling de vagina van een vrouw plaats moet bieden aan een babyhoofdje van ongeveer 10 cm in diameter. De vagina bestempelen als voortplantingsorgaan in plaats van seksueel orgaan zou vrouwen helpen zich niet langer seksueel disfunctioneel te voelen wanneer zij tijdens penis-in-vagina seks moeite hebben seksueel opgewonden te raken, laat staan een orgasme te beleven zonder directe of indirecte stimulatie van hun lustorgaan, de clitoris. Wie verwacht immers dat mannen tot een orgasme komen zonder stimulatie van hun (eikel van de) penis?

Seksuele gedragingen en attitudes: gender verschillen of gender gelijkenissen?

Als vrouwen en mannen, indien voldoende gestimuleerd, net zo makkelijk een orgasme bereiken en ze ook niet verschillen in hun responsiviteit en gevoeligheid voor seksuele stimulatie, waarom ervaren vrouwen dan minder seksueel plezier? Verschillen vrouwen en mannen dan soms in gedragsmatige of psychologische factoren die seksueel plezier beïnvloeden? In deze sectie gaan we in op de neiging om bij het bestuderen van seksualiteit genderverschillen te overschatten in plaats van de overeenkomsten te erkennen. We bespreken daartoe een aantal methodologische aspecten van veel van deze studies. Daarna gaan we dieper in op de rol van sociaal-culturele factoren bij geconstateerde verschillen in seksueel gedrag en seksuele beleving van vrouwen en mannen.

In 2010 publiceerden Petersen en Hyde een meta-analyse van studies, verschenen tussen 1993 en 2007, die genderverschillen in 30 verschillende vormen van seksueel gedrag en attituden onderzochten. Deze meta-analyse omvatte gegevens uit 834 steekproeven en zeven grote nationale datasets. Er werden geen grote genderverschillen (d = .80) gevonden en slechts 4 verschillen met matige effectgroottes (d = .50): masturbatiefrequentie, gebruik van pornografie, aantal sekspartners, en attitudes over gelegenheidsseks, waarbij mannen op alle variabelen hoger scoorden. Hoewel dit impliceert dat alle hoogst scorende individuen mannen zijn en alle laagst scorende individuen vrouwen, vertegenwoordigen deze matige effectgroottes een overlap van 80% tussen populaties (Magnusson, 2020), wat wijst op veel grotere overeenkomsten dan verschillen. Een vergelijking van de verschillen tussen de meest recente meta-analyse uit 2010 (Petersen & Hyde, 2010) met een meta-analyse die 17 jaar eerder werd gepubliceerd (Oliver & Hyde, 1993) laat ook zien dat de genderverschillen in de loop van de tijd kleiner zijn geworden. Een recente meta-synthese van 106 meta-analyses en 386 individuele meta-analytische effecten biedt ten overvloede overtuigende ondersteuning voor seksegelijkenis in seksuele capaciteiten (Zell et al., 2015). De met de tijd duidelijk afnemende genderverschillen onderstrepen de overtuiging dat vrouwen niet van mannen verschillen in hun vermogen om plezier aan seks te beleven.

Een nadere beschouwing van elk van de vier genoemde matige verschillen suggereert dat er hierbij eerder alternatieve methodologische verklaringen dan echte genderverschillen in het spel zijn. Alexander en Fisher (2003) onderzochten genderverschillen in de frequentie van “soloseksueel gedrag” (een samengestelde score bestaande uit gemiddelde frequenties van masturbatie en pornografiegebruik) en het aantal sekspartners in drie verschillende experimentele condities die het naleven van genderrolnormen beïnvloeden: (1) een setting waarin de deelnemers de indruk kregen dat hun antwoorden gezien konden worden door een leeftijdsgenoot (‘blootstelling conditie’), (2) een anonieme (enquête) setting, en (3) waarbij de deelnemers aan een polygraaf of ‘leugendetector’ waren gekoppeld (‘bogus pipeline conditie’). Genderverschillen in zelf-gerapporteerd seksueel gedrag waren verwaarloosbaar in de ‘bogus pipeline’ conditie, waarbij proefpersonen geloofden dat leugens gedetecteerd konden worden. Opvallend genoeg werden de frequentiescores van mannen minder beïnvloed door de experimentele condities dan de scores van vrouwen, wat erop wijst dat de expressie van seksueel gedrag van vrouwen waarschijnlijk gevoeliger is voor morele afkeuring door anderen dan die van mannen.

Inderdaad toont een groeiend aantal onderzoeken aan dat genderverschillen in seksueel gedrag gedeeltelijk verklaard kunnen worden door sociaal-contextuele factoren, zoals stigma en veiligheid. Bij de conclusie op basis van de befaamde studie van Clark en Hatfield (1989), dat mannen meer dan vrouwen geneigd zijn om in te gaan op elk willekeurig voorstel om seks te hebben omdat ze nou eenmaal een groter libido hebben, worden in een studie van Conley (2011) de nodige vraagtekens gezet. In die studie werd vastgesteld dat de kleinere kans dat vrouwen het aanbod zullen accepteren om seks te hebben met een onbekende, waarschijnlijk beïnvloed werd door het feit dat zij hun potentiële sekspartners als minder intelligent, minder seksueel vaardig en gevaarlijker beoordeelden dan dat de mannen dat deden. Verschillen tussen mannen en vrouwen bij het aanvaarden van een vrijblijvend seksvoorstel ontbraken ook in een onderzoek waarbij de deelnemers werd gevraagd om zich voor te stellen dat zij die seksvoorstellen zouden krijgen van (aantrekkelijke en onaantrekkelijke) bekende personen, vrienden, of personen van hetzelfde geslacht. In een andere studie toonden Conley en collega’s aan dat het aanvaarden van casual sex door vrouwen negatiever wordt beoordeeld dan wanneer mannen dat doen en dat juist dat stigma de beslissing van vrouwen over het al dan niet aangaan van casual sex beïnvloedt (Conley et al., 2013). In een latere studie onder biseksuele personen vonden Conley en collega’s alleen genderverschillen in reactie op daadwerkelijke casual seksaanbiedingen van mannen, niet van vrouwen, waarbij wederom mannelijke aanbieders van seks als gevaarlijker werden ervaren (Conley et al., 2014). Baranowski en Hecht (2015) vonden dat dit genderverschil verdween in een subjectief veiligere omgeving. Meer recent toonden Conley en collega’s aan dat de consistent positievere reacties van mannen op casual seksaanbiedingen waarschijnlijk ook samenhangen met het feit dat zij daarbij vaker dan vrouwen seksueel plezier en orgasmes ervaren (Piemonte et al., 2019). Dat dit niet moet worden opgevat als bewijs dat vrouwen minder plezier aan seks kunnen beleven, blijkt uit het feit dat vrouwen tijdens casual seks met andere vrouwen veel vaker een orgasme krijgen dan tijdens casual seks met mannen (Willis et al., 2018).

Over het biologische en psychologische vermogen tot seksueel plezier kunnen we concluderen dat vrouwen en mannen daarin niet lijken te verschillen. De plezierige en de reproductieve aspecten van de menselijke seksualiteit zijn conceptueel, anatomisch en psychologisch niet verschillend. Het vermogen van ieder mens om bij effectieve genitale stimulatie orgasmen te ervaren en positieve associaties te ontwikkelen, staat haaks op de notie van een overwegend hormonaal geregelde seksuele drift bij de mens. De vruchtbaarheid van de mens is van dien aard dat alleen al het hebben van seks vanwege het plezier dat dit kan opleveren, voldoende is voor instandhouding van de menselijke soort. In plaats van seksueel plezier te zien als een bijproduct van voortplanting, kan voortplanting beter worden geconceptualiseerd als bijproduct van seksueel plezier (Abramson & Pinkerton, 2002). Seksueel plezier, en niet een bepaalde hormonale toestand, maakt het mogelijk om al dan niet bewust de voors en tegens af te wegen van het in een bepaalde situatie aangaan van seksuele activiteit, vooropgesteld dat potentiële partners daarover evenveel zeggenschap hebben. Met andere woorden, seksueel plezier vormt de basis voor de individuele seksuele ontwikkeling, waarbij plezier ons leert wat voor soort seks het waard is om naar te verlangen. Vrouwen en mannen zijn in principe even opwindbaar, op voorwaarde dat ze gestimuleerd worden op een manier die past bij hun ‘genitale ontwerp’, en op voorwaarde dat ze de kans krijgen om te leren dat seksuele activiteit seksueel belonend kan zijn. De huidige pleasure gap vertegenwoordigt geen fundamentele afwezigheid van seksueel verlangen bij vrouwen, maar eerder een ‘ernstige verwaarlozing van het vrouwelijke erotische potentieel’ (Abramson & Pinkerton, 2002, p. 122). Met andere woorden, het feit dat heteroseksuele vrouwen minder seksueel plezier ervaren dan heteroseksuele mannen kan te maken hebben met het feit dat deze vrouwen seks hebben met mannen volgens de definitie van ‘seks’ als penetratie, en met het feit dat seksualiteit van vrouwen geassocieerd wordt met stigmatisering en gevaar. Wanneer deze contextuele en sociaal-culturele factoren worden weggenomen en de mogelijkheden voor seksueel plezier worden vergroot, zal de plezierkloof tussen genders waarschijnlijk verdwijnen.

Mogelijkheden voor seksueel plezier

In deze sectie zullen we onderzoeken of genderverschillen in seksueel plezier samenhangen met verschillen in kansen op plezier in plaats van het vermogen om van seks te kunnen genieten (Abramson & Pinkerton, 2002; Armstrong et al., 2012; van Lunsen et al., 2013).

Wekt plezier begeerte op?

Er is uitzonderlijk weinig onderzoek verricht met betrekking tot de hypothese dat heteroseksuele vrouwen - met name in langdurige relaties - minder naar partnerseks verlangen dan mannen, (e.g., Klusmann, 2002), niet vanwege een of ander intrinsiek geslachtsverschil, maar omdat het soort seksuele activiteit dat hen ter beschikking wordt gesteld minder mogelijkheden voor seksueel plezier biedt. Onlangs onderzochten Rubin et al. (2019) aan de hand van steekproeven uit de V.S., Canada en Denemarken, gebruikmakend van de seksuele script theorie (Gagnon & Simon, 1973) en de plezier theorie (Abramson & Pinkerton, 2002), of verwacht seksueel plezier het verlangen van heteroseksuele vrouwen naar penis-in-vagina seks voorspelt. De verwachting was dat de beslissing om seks te hebben met een partner afhankelijk zou zijn van eerdere plezierige ervaringen en daardoor positieve verwachtingen ten opzichte van toekomstige seksuele activiteit (bijv. Eastwick et al., 2014). Daarmee samenhangend werd verondersteld dat meer gender-gebonden culturele scripts (bijvoorbeeld dat mannen meer van seks houden dan vrouwen) een negatieve invloed zou hebben op het seksueel verlangen van vrouwen. Het onderschrijven van gender-gebonden culturele scripts kan seksueel verlangen verminderen, omdat genderrollen elkaar beïnvloeden en versterken - net zoals mannen leren verlangen naar seks, leren vrouwen de behoeften van anderen voorrang te geven boven die van zichzelf.

Rubin et al. (2019) vonden inderdaad dat zowel het prioriteit geven aan het seksuele plezier van een mannelijke partner alsook gender-gerelateerde culturele scripts negatief geassocieerd waren met het seksueel verlangen van heteroseksuele vrouwen. Vrouwen die vooral ook hun eigen seksueel plezier belangrijk vonden en die anticipeerden op het ervaren van een orgasme tijdens partnerseks, rapporteerden meer seksueel verlangen. Hoewel de voorspellende variabelen per land niet significant verschilden, werden wel enkele interessante verschillen tussen landen gevonden. In de Deense steekproef, het land met de grootste gendergelijkheid conform objectieve normen (World Economic Forum, 2018), voorspelde alleen het onderschrijven van gender-gerelateerde culturele scripts minder seksueel verlangen. Vrouwen in Denemarken zijn tevredener met hun seksleven dan vrouwen in andere Westerse naties (Traeen et al., 2019). Rubin et al. (2019) veronderstellen dat in Denemarken vrouwen meer seksueel plezier verwachten, omdat daar meer over seks wordt ‘onderhandeld’ op basis van gelijkwaardigheid van vrouwen en mannen.

Concluderend ondersteunen de bevindingen van Rubin et al. (2019) de hypothese dat naarmate heteroseksuele vrouwen op basis van eerdere ervaringen de kans op seksueel plezier hoger inschatten, of wanneer zij ook hun eigen seksueel plezier minstens evenveel prioriteit geven als dat van hun mannelijke partner, zij meer geneigd zijn om naar partnerseks te verlangen. Vrouwen zouden meer plezier aan seks kunnen beleven door geleidelijke afbraak van gender-gebonden seksuele scripts, door (educatieve) inspanningen om vrouwen te laten ophouden om in heteroseksuele ontmoetingen het plezier van hun partner te laten prevaleren boven dat van henzelf en door adolescenten correcte informatie te geven over welke genitale stimulatie en welke seksuele activiteiten vrouwen meer kans op plezier bieden. Dit alles kan helpen om genderverschillen in ervaren seksueel plezier verder te verkleinen. Van belang is bovendien dat een recente studie aantoonde dat vrouwen die minder geneigd zijn om hun eigen seksueel plezier prioriteit te geven, bij incidentele heteroseksuele contacten vaker ongewenste seksuele handelingen ondergaan of verrichten teneinde een partner te behagen (Kettrey, 2018). Het verwerpen van seksuele scripts die prioriteit geven aan mannelijk seksueel plezier zal niet alleen het seksueel plezier van vrouwen vergroten, maar ook de kans op het ondergaan van ongewenste seksuele handelingen en grensoverschrijding verkleinen.

De coïtale imperatief

Voor vrouwen wordt de kans op seksueel plezier niet alleen beperkt door aangeleerde verwachtingen over de (on)waarschijnlijkheid van plezier bij heteroseksuele seksuele activiteit of door hun (gescripte) neiging om prioriteit te geven aan het seksuele plezier van mannelijke partners boven dat van henzelf. Vooral ook de coïtale imperatief, de gangbare opvatting dat penis-in-vagina seks de belangrijkste van alle seksuele activiteiten is (Braun et al., 2003), en het feit dat ‘(echte) seks’ vaak zelfs gedefinieerd wordt als penetratie van vagina of anus, beperkt voor heteroseksuele vrouwen de mogelijkheden voor seksueel plezier. Vooral wanneer deze coïtale verplichting gecombineerd wordt met een gebrek aan kennis over de anatomie van de clitoris en een veronachtzaming van de noodzaak voor vrouwen om voldoende opgewonden te zijn vóór het inbrengen van de penis, is penis-in-vagina seks voor vrouwen een slechte voorspeller voor plezier. Alleen wanneer een vrouw voldoende seksueel opgewonden is en zowel het uitwendige als het inwendige deel van haar clitoris volledig ‘in erectie' zijn, zal zij bij penis-in-vagina seks plezier, en misschien zelfs een orgasme, kunnen ervaren, omdat alleen dan het inwendige deel van de clitoris mogelijk voldoende (verder) gestimuleerd wordt (Levin 2003).

Ook de wijdverbreide mythe dat een gezonde volwassen vrouw in staat zou moeten zijn om door coïtus een orgasme te krijgen, is desastreus voor het seksueel plezier van heteroseksuele vrouwen. Aan het begin van de 20e eeuw beweerde Freud (1905) dat vrouwen die stimulatie van de clitoris(glans) nodig hebben voor een orgasme ‘psychologisch onvolwassen’ zijn, omdat bij volwassen vrouwen er door ervaringen met coïtus een verplaatsing behoort te hebben plaatsgevonden van plezierige infantiele clitorale gevoelens naar de vagina. Hoe deze ‘natuurlijke overdracht’ van plezierige gevoelens precies zou moeten gebeuren, is nooit duidelijk gemaakt. De opvatting dat vrouwen zo’n ‘vaginaal orgasme’ moeten kunnen hebben, staat in contrast met moderne gegevens die illustreren dat de kans op een orgasme het grootst is in seksuele situaties waarbij de glans clitoris wordt gestimuleerd (bijv. Hite, 1976; Lloyd, 2005; Tavares et al., 2018).

De coïtale imperatief belemmert de mogelijkheid van heteroseksuele vrouwen om plezier aan seks te beleven enorm, vooral als dat gepaard gaat met de overtuiging dat vrouwen niet seksueel opgewonden hoeven te zijn vóór penetratie. Het is immers de toename van het volume van het gehele clitorale complex dat penetratie plezierig kan maken en de kans op een orgasme, zelfs bij penis-in vagina seks, vergroot. Vrouwen en mannen verschillen niet van elkaar als het gaat om de essentiële voorwaarden voor aangename geslachtsgemeenschap: voldoende seksuele opwinding en doorbloeding van hun geslachtsdelen.

Andere gender-gebonden praktijken en scripts

Er zijn nog meer seksuele gewoonten en seksuele scripts die de kans kunnen verkleinen dat vrouwen plezier aan seks beleven. We zullen er enkele bespreken. In de eerste plaats hebben wereldwijd meer dan 200 miljoen vrouwen een of andere vorm van genitale verminking (FGM/VGV) ondergaan en lopen jaarlijks 3 miljoen meisjes het risico om genitaal verminkt te worden (UNICEF, 2020). Een recente systematische review toont aan dat al die vrouwen een grote kans hebben op verminderd psychologisch en seksueel welbevinden (van Moorst et al., 2018).

In de tweede plaats vermindert vooral ook het negeren van de clitoris als hèt vrouwelijk genotsorgaan de kans dat vrouwen seksueel plezier ervaren. Hoewel de juiste anatomie van de clitoris al eeuwenlang bekend is, is deze kennis vele malen uit het zicht verdwenen. Zo werd in de eerste helft van de 20e eeuw in de Verenigde Staten de clitoris systematisch verwijderd uit anatomische tekeningen van vrouwelijke geslachtsorganen (Tuana, 2008).

Ten derde is slutshaming een al sinds de oudheid gepraktiseerde vorm van culturele onderdrukking van vrouwelijke seksualiteit (Webb, 2015). Ook bleek uit een recente meta-analyse dat de traditionele dubbele standaard (d.w.z. heteroseksuele vrouwen worden met betrekking tot seksueel gedrag buiten de relationele sfeer negatiever beoordeeld dan heteroseksuele mannen; Conley et al., 2013) nog steeds overheersend te zijn (Endendijk et al., 2020). Interessant is dat Rudman et al. (2013) steun vonden voor de hypothese dat mannen een grotere rol spelen in het onderdrukken van de seksuele uitingen van vrouwen dan vrouwen zelf, hetgeen in tegenspraak is met de eerdere conclusie van Baumeister en Twenge (2002) dat het juist meer vrouwen verweten kan worden dat seksuele uitingen van vrouwen worden bekritiseerd en onderdrukt (bijvoorbeeld door het verspreiden van roddels over andere vrouwen die zich bezighouden met casual seks). Rudman et al. (2013) stellen dat seksisme, stigma, en verkrachtingsmythes primaire obstakels zijn voor seksuele gelijkheid in seksueel plezier.

In de vierde plaats draagt de voortdurende blootstelling aan het (dunne) ideale vrouwenlichaam in de massamedia bij tot een negatief lichaamsbeeld van vrouwen (bijv. Grabe et al., 2008), hetgeen geassocieerd is met meer problemen met seksuele opwinding en orgasme (Carvalheira et al., 2016; Silva et al., 2016; Traeen et al., 2016).

Ten vijfde worden adolescente meisjes geconfronteerd met wat Tolman (2002) ‘het dilemma van verlangen’ noemt: meisjes worden door de media en culturele voorstellingen aangemoedigd om ‘sexy’ te zijn, maar tegelijkertijd worden ze gestraft als ze actief ‘seksueel’ zijn, omdat ze de culturele verwachtingen over seksualiteit van vrouwen tarten door te tonen daar zelf de regie over te hebben.

Evolutie of cultuur?

Genderverschillen in seksueel gedrag of seksuele attitudes zijn lang beschouwd als bewijs dat mannen aangeboren seksueel zijn en vrouwen niet of in mindere mate; door Hollway (1984) wordt dit omschreven als het discours van de mannelijke seksuele drift. Dit discours wordt ondersteund door simplistische voorspellingen op basis van de klassieke evolutietheorie (bv. Greiling & Buss, 2000). Evolutionaire theoretici gaan er van uit dat genderverschillen van biologische (genetische) oorsprong zijn en het resultaat van natuurlijke selectie - dus kijken ze in hun empirisch werk alleen naar veronderstelde genderverschillen in geëvolueerde aanpassingen, en veronachtzamen de vele overeenkomsten tussen vrouwen en mannen met betrekking tot seksualiteit. Veel wetenschappers zijn het er nu echter over eens dat de klassieke evolutietheorie weinig verklarend vermogen heeft als een integratief paradigma voor menselijke seksualiteit (Eshuis, 2020).

Ook al hebben mensen, net als andere dieren, in de loop van de evolutie ongetwijfeld ook gedragsneigingen ontwikkeld gericht op overleving en voortplanting, zijn ze vooral in staat om zich in het hier en nu aan te passen aan wisselende levensomstandigheden. De levensgeschiedenistheorie postuleert dat adaptieve seksuele strategieën zich gedurende de levensduur van elk individu ontwikkelen en stelt dat daardoor de noodzaak vervalt om verschillen in seksueel gedrag te verklaren op basis van achterhaalde theorieën over geëvolueerde, aangeboren, deterministische, geslachtsgebonden (cognitieve) adaptaties (Del Guidice et al., 2015). De levensgeschiedenistheorie veronderstelt dat wereldwijde ecologische veranderingen, zoals klimaatverandering, een grotere invloed hebben op menselijke voortplantingsstrategieën dan geëvolueerde adaptaties. Zo worden stabiele omgevingen waarin voldoende hulpbronnen voor overleving beschikbaar zijn meestal gekenmerkt door voortplantingsstrategieën gericht op investering in een beperkt aantal kinderen, terwijl instabiele omgevingen met schaarse hulpbronnen meestal leiden tot voortplantingsstrategieën met een groter aantal nakomelingen (Eshuis, 2020).

Hoewel biologische en psychologische factoren dus duidelijk de mogelijkheden en grenzen van ons seksuele potentieel bepalen, is de manier waarop individuen hun seksualiteit uitdrukken afhankelijk van de omgeving en dus sociaal geconstrueerd. Cultuur, gedefinieerd als de geconstrueerde en gedeelde waarden van een groep die belangrijk genoeg zijn om te worden doorgegeven van de ene generatie op de volgende, is dynamisch en verandert voortdurend, en wordt (her)onderhandeld (Hall, 2019). Alleen een cultureel sensitief perspectief op seksualiteit stelt ons in staat om de grote variabiliteit in individuele en genderspecifieke seksuele uitingen te verklaren en te waarderen.

Hoewel culturele verklaringen voor genderverschillen worden bekritiseerd, met name omdat in de meeste culturen mannen vrouwen domineren en dat dus een bewijs zou zijn van de biologische superioriteit van mannen over vrouwen (Brown, 1991), is volgens sommigen mannelijke dominantie helemaal niet geworteld in de menselijke natuur. Volgens Jablonka (2020) bijvoorbeeld kan mannelijke dominantie het best gezien worden als een morele onrechtvaardigheid, die het gevolg is van een patriarchaal systeem dat zich heeft ontwikkeld vanaf het moment dat kleine egalitaire groepen rondtrekkende jager-verzamelaars overgingen op een met de ontwikkeling van landbouw samenhangende residentiële levensstijl. Die landbouw zorgde voor machtsverschillen, omdat deze mannelijke kracht bevoordeelde en de noodzaak voor samenwerking, die kenmerkend is voor een nomadische levenswijze, verminderde.

Er is overvloedig bewijs dat in de meeste landen en culturen uitingen van seksueel plezier van vrouwen en meisjes veel meer worden onderdrukt dan die van mannen en jongens (Katz-Wise & Hyde, 2014). Socioculturele theoretici hebben betoogd dat genderverschillen niet worden gedreven door biologie, maar door rolgedrag dat wordt gedicteerd door gendergedifferentieerde arbeidsverdelingen (Eagly & Wood, 1999), waarbij psychologische attributen en gedragingen die adaptief zijn voor hun rollen in een gendergedifferentieerde werkplek negatieve gevolgen hebben voor de seksualiteit van vrouwen.

Zoals gezegd suggereert de afname van het aantal genderverschillen in seksualiteit tussen 1993 en 2007 in de meta-analyse van Petersen en Hyde (2010) dat culturele, eerder dan biologische factoren, verantwoordelijk zijn voor die verschillen. Zo vonden zij ook kleinere genderverschillen in masturbatiefrequentie in samenlevingen met een grotere gendergelijkheid. Ook de conclusie van Buss (1989) dat gevonden grote verschillen tussen mannen en vrouwen in hun voorkeur voor de “verdiencapaciteit” van een potentiële seksuele partner, illustraties zijn van geëvolueerde genderverschillen in reproductieve strategieën, staat ter discussie. Zo vonden Eagly en Wood (1999) in verschillende culturen een grote negatieve correlatie tussen de grootte van dit genderverschil en de eigen verdiencapaciteit van vrouwen. Meer recent presenteerden Eastwick et al. (2014) meta-analytische gegevens (over 97 studies en gegevens van > 50.000 deelnemers) en vonden geen genderverschil in het verband tussen verdiencapaciteit en romantische waardering van partners van het andere geslacht. Ook neigden proefpersonen ongeacht gender tot positievere waardering van potentiële partners die ze face-to-face hadden ontmoet naarmate deze betere inkomensvooruitzichten hadden. Hetzelfde gold overigens voor fysieke aantrekkelijkheid (N > 29.000).

In een invloedrijk artikel betoogde Baumeister (2000) dat de seksualiteit van vrouwen onder invloed van sociaal-culturele en situationele factoren plastischer is dan die van mannen, en dat dit genderverschil in erotische plasticiteit voortkomt uit het feit dat de seksualiteit van mannen hoofdzakelijk bepaald wordt door fysieke factoren die het gevolg zijn van evolutionaire selectie. De schijnbaar geringere seksuele plasticiteit van mannen zou ook een functie kunnen zijn van het feit dat mannen minder reden hebben om zich aan te passen aan sociaal-culturele en situationele factoren, omdat deze factoren meer in hun voordeel zijn of omdat zij meer macht hebben (actief nagestreefd, of vaker, toegekend) om situationele factoren in hun voordeel om te buigen. Dit model van machtsongelijkheid met een negatieve invloed op de seksuele uitingen van mensen past bij bevindingen dat mannelijke dominantie niet de enige vorm van sociale onrechtvaardigheid is die waarschijnlijk seksueel gedrag beïnvloedt. Armoede, ras, ziekte, statenloosheid, zijn even invloedrijk of misschien nog wel invloedrijker in het vormgeven van menselijke seksuele ervaringen (Eshuis, 2020).

Kortom, terwijl biologische en psychologische factoren de mogelijkheden en beperkingen van ons seksuele potentieel afbakenen, bepalen maatschappelijke en sociaal-economische omstandigheden onze specifieke verwachtingen over de mate waarin seksueel gedrag, met een partner of solo, belonend zal zijn en dus de moeite waard om naar te verlangen. Dit perspectief op seksueel plezier maakt het mogelijk om beter te begrijpen hoe leerprocessen vorm geven aan individuele positieve seksuele ervaringen en problemen (Both, 2020; Pfaus et al, 2012), en is in lijn met moderne informatieverwerkingsperspectieven op de seksuele respons (Janssen et al., 2000) en met het incentive motivatie model, een integratief theoretisch kader voor het begrijpen van seksuele motivatie, opwinding, en gedrag dat nuttig is voor het begrijpen van de oorzaken en mogelijke behandeling van problemen gerelateerd aan seksueel plezier (Ågmo & Laan, 2022; Toates, 2009, 2014).

Conclusie: naar gendergelijkheid in seksueel plezier

Om seksueel plezier voor alle genders te faciliteren, denken wij dat het nodig is om van een discours over genderverschillen over te stappen op een discours over gendergelijkenissen, vooral omdat dit, zoals wij hebben betoogd, meer consistent en systematisch door wetenschappelijk bewijs lijkt te worden ondersteund. Overtuigingen dat vrouwen en mannen fundamenteel verschillend zijn met betrekking tot seks maken deel uit van een culturele context die onze seksuele ontwikkeling en onze dagelijkse seksuele ervaringen vormgeven op een manier die deze genderverschillen alleen maar versterkt, vooral voor mensen die een voorkeur hebben voor seksuele partners van het andere geslacht.

In de afgelopen jaren is het belang van seksueel plezier voor de (seksuele) gezondheid eindelijk erkend (World Association of Sexual Health [WAS], 2019; World Health Organization, 2006). Dat gezegd hebbende, zal minder eenzijdige seksuele voorlichting een belangrijk instrument blijken te zijn om kennis over de voorwaarden voor - en de erkenning en bevordering van - seksueel plezier te vergroten (Hull, 2008). Om genderverschillen in seksueel plezier te verkleinen en om mensen helpen te profiteren van de positieve gezondheidseffecten van plezierige en belonende seksuele activiteiten, zijn wij van mening dat seksuele voorlichting niet beperkt moet blijven tot voortplanting (waardoor de penis prioriteit krijgt en de clitoris wordt veronachtzaamd) en risico’s van seks, maar openlijk moet ingaan op het plezierige van seks en manieren waarop jongeren kunnen leren om dat plezier te ervaren en te delen. Het lijkt erop dat het voorrang geven aan het eigen plezier, zonder dat van seksuele partners te hoeven veronachtzamen, zowel gezondheids- als beschermende voordelen heeft. Deze seksuele voorlichting met nadruk op plezier moet ook bevordering van ‘klitkunde’ van alle genders inhouden door onderwijs over de verschillen en overeenkomsten in anatomie en fysiologie van vrouwelijke en mannelijke geslachtsorganen, over de functie van de meest seksueel gevoelige delen van hun genitaal, in een context die duidelijk maakt dat deze organen dezelfde embryologische oorsprong hebben en op precies dezelfde manier een functie hebben bij seksuele opwinding en seksueel plezier.

Aandacht voor diversiteit met betrekking tot genders en seksuele oriëntaties zou een essentieel onderdeel moeten zijn van uitgebreide seksuele voorlichting en vorming. Dit is vooral nodig om de impact te verminderen van heteronormativiteit, van de coïtale imperatief, van slutshaming van meisjes, en van gender-gerelateerde scripts die een seksuele dubbele standaard bevorderen, waarbij vrouwen in een passieve en mannen in een actieve rol worden gedwongen; een dubbele standaard die ook het seksueel plezier van mannen kan schaden, die uitingen van seksueel plezier van vrouwen ontmoedigt en die van mannen aanprijst. Alleen een dergelijke seksuele vorming bevordert respect voor iedereen, ongeacht sekse, genderidentiteit of seksuele oriëntatie. De vraag hoe de seksuele autonomie van meisjes bevordert kan worden en jongens kunnen worden ontslagen van de dwang om te moeten ‘presteren’ zou deel moeten uitmaken van deze dialoog.

Omdat machtsverschillen tussen de genders voor een deel verantwoordelijk zijn voor ervaren verschillen in seksueel plezier en diezelfde machtsverschillen ook de mogelijkheden van vrouwen beperken om plezier aan seks te kunnen beleven, zijn beleidsmaatregelen ter bevordering van de gelijkheid van vrouwen en mannen van vitaal belang. Het bevorderen van gendergelijkheid is een kwestie van mensenrechten, en geen ‘vrouwenkwestie’. De betrokkenheid van (heteroseksuele) mannen die hun macht en status gebruiken om egalitaire genderrollen en gendergelijkheid te ondersteunen (Silver et al., 2018) is instrumenteel en essentieel voor het bevorderen van gendergelijkheid in seksueel plezier. Wij denken dat egalitaire seksuele scripts ook het sensuele en emotionele seksuele plezier van heteroseksuele mannen kunnen verhogen, met name door vermindering van de prestatiedwang en faalangst voortkomend uit gender-gerelateerde scripts die mannen verantwoordelijk maken voor het initiëren en regisseren van seksuele interacties. Vrouwen en mannen kunnen samen een nieuwe definitie van ‘seks’ hanteren, een definitie die niet verwijst naar een bepaalde seksuele handeling, maar naar een ervaring: met genegenheid gedeeld genot onder gelijken.

 

Literatuur

Abrahams, N., DeVries, K., Watts, C., Pallitto, C., Petzold, M., Shamu, S., & Garcïa-Moreno, C. (2014). Worldwide prevalence of non-partner sexual violence: A systematic review. The Lancet, 383(9929), 1648–1654. https://doi.org/10.1016/S0140-6736(13)62243-6

Abramson, P. R., & Pinkerton, S. D. (2002). With pleasure: Thoughts on the nature of human sexuality. Oxford University Press.

Ågmo A, Laan E. Sexual incentive motivation, sexual behavior, and general arousal: Do rats and humans tell the same story? Neurosci Biobehav Rev. 2022 Apr;135:104595. doi: 10.1016/j.neubiorev.2022.104595. Epub 2022 Feb 26. PMID: 35231490.

Alexander, M. G., & Fisher, T. D. (2003). Truth and consequences: Using the bogus pipeline to examine sex differences in self-reported sexuality. Journal of Sex Research, 4, 27–35.

Alzate, H. (1985). Vaginal eroticism: A replication study. Archives of Sexual Behavior, 14(6), 529–537. https://doi. org/10.1007/BF01541753

American Psychological Association. (2015). APA dictionary of psycho logy (2nd ed.). Author.

Anderson, R. M. (2013). Positive sexuality and its impact on overall well-being. Bundesgesundheitsblatt, Gesundheitsforschung, Gesundheitsschutz, 56(2), 208–214. https://doi.org/10.1007/s00103-012-1607-z

Anthony, G., Spiering, M., & Laan, E. (2012). To come or not to come: Effects of different types of sexual stimulation on orgasm occurrence [Unpublished manuscript]. Department of Psychology, University of Amsterdam.

Armstrong, E. A., England, P., & Fogarty, A. C. K. (2012). Accounting for women’s orgasm and sexual enjoyment in college hookups and relationships. American Sociological Review, 77(3), 435–462. https://doi.org/10. 1177/0003122412445802

Bachmann, G., Bancroft, J., Braunstein, G., Burger, H., Davis, S., Dennerstein, L., Goldstein, I., Guay, A., Leiblum, S., Lobo, R., Notelovitz, M., Rosen, R., Sarrel, P., Sherwin, B., Simon, J., Simpson, E., Shifren, J., Spark, R., & Traish, A. (2002). Female androgen insufficiency: The Princeton consensus statement on definition, classification, and assessment. Fertility and Sterility, 77(4), 660–665. https://doi.org/10.1016/s0015-0282(02)02969-2

Bancroft, J. (2005). The endocrinology of sexual arousal. The Journal of Endocrinology, 186(3), 411–427. https:// doi.org/10.1677/joe.1.06233

Baranowski, A. M., & Hecht, H. (2015). Gender differences and similarities in receptivity to sexual invitations: Effects of location and risk perception. Archives of Sexual Behavior, 44(8), 2257–2265. https://doi.org/10.1007/ s10508-015-0520-6

Baumeister, R.F. (2000). Gender differences in erotic plasticity: The female sex drive as socially flexible and responsive. Psychological Bulletin, 126(3), 347–374.

Baumeister, R. F., & Twenge, J.M. (2002). Cultural suppression of female Sexuality. Review of General Psychology, 6(2), 166–203. https://doi.org/10.1037/1089-2680.6.2.166

Blackledge, C. (2004). The story of V: A natural history of female sexuality. Rutgers University Press.

Both, S. (2020). Een leertheoretisch perspectief op seksueel functioneren [A learning theoretical perspective on sexual functioning]. Tijdschrift Voor Seksuologie, 44, 84–93.

Both, S., Everaerd, W., & Laan, E. (2007). Desire emerges from excitement: A psychophysiological perspective on sexual motivation. In E. Janssen (Ed.), The psychophysiology of sex (pp. 327–339). Indiana University Press.

Both, S., Spiering, M., Everaerd, W., & Laan, E. (2004). Sexual behavior and responsiveness to sexual stimuli following laboratory-induced sexual arousal. Journal of Sex Research, 41(3), 242–258. https://doi.org/10.1080/

Boydell, V., Wright, K. Q., & Smith, R. D. (2021). A rapid review of sexual pleasure in first sexual experience(s). ºournal of Sex Research, 58(7), 850-862. https://doi.org/10. 1080/00224499.2021.1904810

Bradford, N. J., & Spencer, K. (2020). Sexual pleasure in transgender and gender diverse individuals: An update on recent advances in the field. Current Sexual Health Reports, 12(4), 314–319. https://doi.org/10.1007/s11930-

Brauer, M., Lakeman, M., van Lunsen, R. H. W., & Laan, E. (2014). Predictors of task-persistent and fear-avoiding behaviors in women with sexual pain disorders. The Journal of Sexual Medicine, 11(12), 3051–3063. https:// doi.org/10.1111/jsm.12697

Brauer, M., ter Kuile, M. M., Laan, E., & Trimbos, B. (2009). Cognitive-affective correlates and predictors of superficial dyspareunia. Journal of Sex & Marital Therapy, 35(1), 1–24. https://doi.org/10.1080/00926230802525604

Braun, V., Gavey, N., & McPhillips, K. (2003). The ‘fair deal’? Unpacking accounts of reciprocity in heterosex. Sexualities, 6(2), 237–261. https://doi.org/10.1177/1363

Brenot, P., & Broussin, B. (1996). Orgasm in utero? Sexologies, 5, 15–16.

Brown, D. (1991). Human universals. Temple University Press.

Buss, D. M. (1989). Sex differences in human mate preferences: Evolutionary hypotheses tested in 37 cultures. Behavioral and Brain

Sciences, 12(1), 1–14. https://doi. org/10.1017/S0140525X00023992

Calabrese, S. K., Rosenberger, J. G., Schick, V. R., & Novak, D. S. (2015). Pleasure, affection, and love among black men who have sex with men (MSM) versus MSM of other races: Countering dehumanizing stereotypes via cross-race comparisons of reported sexual experience at last sexual event. Archives of Sexual Behavior, 44(7), 2001–2014. https://doi.org/10.1007/s10508-014-0405-0

Carosa, E., Benvenga, S., Trimarchi, F., Lenzi, A., Pepe, M., Simonelli, C., & Jannini, E. A. (2002). Sexual inactivity results in reversible reduction of LH bioavailability. International Journal of Impotence Research, 14(2), 93–100. https://doi.org/10.1038/sj.ijir.3900832

Carvalheira, A., Godinho, L., & Costa, P. (2016). The impact of body dissa-

tisfaction on distressing sexual difficulties among men and women: The mediator role of cognitive distraction. The Journal of Sex Research, 54(3), 331–340.

Clark, R. D., & Hatfield, E. (1989). Gender differences in receptivity to sexual offers. Journal of Psychology and Human Sexuality, 2, 39–55.

Clayton, A. H., & Vignozzi, L. (2018). Pathophysiology and medical management of hypoactive sexual desire disorder. In I. Goldstein, A. H. Clayton, A. T. Goldstein, N. N. Kim, & S. A. T. Kingsberg (Eds.), Textbook of female sexual function and dysfunction: Diagnosis and treatment (pp. 59–100). Wiley Blackwell.

Conley, T. D. (2011). Perceived proposer personality characteristics and gender differences in acceptance of casual sex offers. Journal of Personality and Social Psychology, 100(2), 309–329. https://doi.org/10.1037/a0022152

Conley, T. D., Rubin, J. D., Matsick, J. L., Ziegler, A., & Moors, A. C. (2014). Proposer gender, pleasure, and danger in casual sex offers among bisexual women and men. Journal of Experimental Social Psychology, 55, 80–88. https://doi.org/10.1016/j.jesp.2014.06.002

Conley, T. D., Ziegler, A., & Moors, A. C. (2013). Backlash from the bedroom: Stigma mediates gender differences in acceptance of casual sex offers. Psychology of Women Quarterly, 37(3), 392–407. https://doi.org/10.1177/

Dam, F. S. A. M., van Honnebier, W. J., van Zalinge, E. A., & Barendregt, J. T. (1976). Sexual arousal measured by photoplethysmography. Behavior Engineering, 3, 97–101.

Dawson, S. J., & Chivers, M. L. (2014). Gender-specificity of solitary and dyadic sexual desire among gynephilic and androphilic women and men. The Journal of Sexual Medicine, 11(4), 980–994. https://doi.org/10.1111/jsm.

De Block, A., & Adriaens, P. R. (2013). Pathologizing sexual deviance: A history. Journal of Sex Research, 50(3–4), 276–298. https://doi.org/1.1080/00224499.2012.738259

De Bruijn, G. (1982). From masturbation to orgasm with a partner: How some women bridge the gap-and why others don’t. Journal of Sex & Marital Therapy, 8(2), 151–167. https://doi.org/10.1080/00926238208405819

De Graaf, H. (2018). Seksueel gedrag. In: H. de Graaf & C. Wijsen (Eds.), Seksuele gezondheid in Nederland 2017 (pp. 21–36). Rutgers, Eburon.

De Graaf, H., & Rademakers, J. (2011). The psychological measurement of childhood sexual development in Western societies: Methodological challenges. Journal of Sex Research, 48(2–3), 118–129. https://doi.org/10.1080/

de Jong, J. M. J., van Lumen, R. H. W., Robertson, E. A., Stam, L. N. E., & Lammes, F. B. (1995). Focal vulvitis: A psychosexual problem for which surgery is not the answer. Journal of Psychosomatic Obstetrics & Gynecology, 16(2), 85–91. https://doi.org/10.3109/01674829509042783

Dekker, J., & Everaerd, W. (1988). Attentional effects on sexual arousal.

Psychophysiology, 25(1), 45–54. https://doiorg/10.1111/j.1469-8986.

1988.tb00957.x

Del Guidice, M., Gangestad, S. W., & Kaplan, H. S. (2015). Life history theory and evolutionary psychology. In D. M. Buss (Ed.), The handbook of evolutionary psychology (pp. 88–114). New York: Wiley.

Diamond, L. S., & Huebner, D. M. (2012). Is good sex good for you? Rethinking sexuality and health. Social and Personality Psychology Compass, 6(1), 54–69. https://doi. org/10.1111/j.1751-9004.2011.00408.x

Douglass, M., & Douglass, L. (1997). Are we having fun yet? Hyperion.

Eagly, A. H., & Wood, W. (1999). The origins of sex differences in human behavior: Evolved dispositions versus social roles. American Psycho-logist, 54(6), 408–423. https://doi.org/10.1037/0003-066X.54.6.408

Eastwick, P. W., Luchies, L. B., Finkel, E. J., & Hunt, L. L. (2014). The predictive validity of ideal partner preferences: A review and meta-analysis. Psychological Bulletin, 140(3), 623–665. https://doi.org/10.1037/a0032432

Elmerstig, E., Wijma, B., & Bertero C. (2008). Why do young women continue to have sexual intercourse despite pain? Journal of Adolescent Health, 43(4), 357–363. https://doi.org/10.1016/j.jadohealth.2008.02.011

Elmerstig, E., Wijma, B., & Swahnberg, K. (2009). Young Swedish women’s experience of pain and discomfort during sexual intercourse. Acta Obstetricia et Gynecologica Scandinavica, 88(1), 98–103. https://doi.org/10.1080/

Endendijk, J. J., van Baar, A. L., & Dekovi'c M. (2020). He is a stud, she is a slut! A meta-analysis on the continued existence of sexual double standards. Personality and Social Psychology Review, 24(2), 163–190. https://doi.org/ 10.1177/1088868319891310

Eshuis, J. H. (2020). Dertig jaar evolutionair psychologisch perspectief op seksualiteit [Thirty years of evolutionary psychological perspective on sexuality. Tijdschrift Voor Seksuologie, 44, 181–197. ].

Festinger, L., & Carlsmith, J. M. (1959). Cognitive consequences of forced compliance. The Journal of Abnormal and Social Psychology, 58(2), 203–210. https://doi.org/10. 1037/h0041593

Fine, M., & McClelland, S. (2006). Sexuality education and desire: Still missing after all these years. Harvard Educational Review, 76(3), 297–338. https://doi.org/10. 17763/haer.76.3.w5042g23122n6703

Ford, J. V., Corona Vargas, E., Finotelli, I., Jr., Fortenberry, J. D., Kismœdi, E., Philpott, A., Rubio-Aurioles, E., & Coleman, E. (2019). Why pleasure matters: Its global relevance for sexual health, sexual rights and wellbeing. International Journal of Sexual Health, 31(3), 217–230. https://doi.org/10.1080/19317611.2019.1654587

Frederick, D. A., John, H. K., St Garcia, J. R., & Lloyd, E. A. (2018). Differences in orgasm frequency among gay, lesbian, bisexual, and heterosexual men and women in a U.S. national sample. Archives of Sexual Behavior, 47(1), 273–288. https://doi.org/10.1007/s10508-017-0939-z

Freud, S. (1953). Three essays on the theory of sexuality. In J. Strachey (Ed.), The standard edition of the complete psychological works of Sigmund Freud. Hogarth Press. (Original work published in 1905)

Friedrich, W. N., Fisher, J., Broughton, D., Houston, M., & Shafran, C. R. (1998). Normative sexual behavior in children: a contemporary

sample. Pediatrics, 101(4), E9. https://doi.org/10.1542/peds.101.

4.e99521975

Gagnon, J. H., & Simon, W. (1973). Sexual conduct: The social origins of human sexuality. Aldine.

Galenson, E. (1990). Observation of early infantile sexual and erotic development. In M. E. Perry (Ed.), Handbook of sexology, Vol.7: Childhood and adolescent sexology (pp. 169–178). Elsevier.

Galinsky, A. M., & Sonenstein, F. L. (2011). The association between developmental assets and sexual enjoyment among emerging adults in the United States. The Journal of Adolescent Health, 48(6), 610–615. https://doi.org/10. 1016/j.jadohealth.2010.09.008

Garcia, J. R., Lloyd, E. A., Wallen, K., & Fisher, H. E. (2014). Variation in orgasm occurrence by sexual orientation in a sample of US singles. The Journal of Sexual Medicine, 11(11), 2645–2652. https://doi.org/10.1111/jsm.12669

Giorgi, G., & Siccardi, M. (1996). Ultrasonographic observation of a female fetus’ sexual behavior in utero. American Journal of Obstetrics and Gynecology, 175(3 Pt 1), 753–753.

Gold, S. R., Letourneau, E. J., & O’Donohue, W. O. (1995). Sexual Interaction Skills. In W. O. O’Donohue & L. Krasner (Eds.), Handbook of psychological skills training: Clinical techniques and applications (pp. 229–246). Allyn & Bacon.

Goldey, K. L., & van Anders, S. M. (2012). Sexual arousal and desire: Interrelations and responses to three modalities of sexual stimuli. The Journal of Sexual Medicine, 9(9), 2315–2329. https://doi.org/10.1111/j.1743-6109.2012.02845.x

Grabe, S., Ward, L. M., & Hyde, J. S. (2008). The role of the media in body image concerns among women: A meta-analysis of experimental and correlational studies. Psychological Bulletin, 134(3), 460–476. https://doi.org/10. 1037/0033-2909.134.3.460

Greiling, H., & Buss, D. M. (2000). Women’s sexual strategies: The hidden dimension of extra-pair mating. Personality and Individual Differences, 28(5), 929–963. https://doi.org/10.1016/S0191-8869(99)00151-8

Hall, K. S. K. (2019). Cultural differences in the treatment of sex problems. Current Sexual Health Reports, 11(1), 29–34. https://doi.org/10.1007/s11930-019-00189-9

Hammes, S. R., & Levin, E. R. (2019). Impact of estrogens in males and androgens in females. The Journal of Clinical Investigation, 129(5), 1818–1826. https://doi.org/ 10.1172/JCI125755

Harlow, B. L., Kunitz, C. G., Nguyen, R. H., Rydell, S. A., Turner, R. M., & MacLehose, R. F. (2014). Prevalence of symptoms consistent with a diagnosis of vulvodynia: Population-based estimates from 2 geographic regions. American Journal of Obstetrics and Gynecology, 210(1), 40.e1–40.e8. https://doi.org/10.1016/j.ajog.2013.09.033

Hawks, L., Woolhandler, S., Himmelstein, D. U., Bor, D. H., Gaffney, A., & McCormick, D. (2019). Association between forced sexual initiation and health outcomes among US women. JAMA Internal Medicine, 179(11), 1551–1558. https://doi.org/10.1001/jamainternmed.2019. 3500

Heise, L. L., & Kotsadam, A. (2015). Cross-national and multilevel correlates of partner violence: An analysis of data from population-based surveys. The Lancet Global Health, 3(6), e332-40–e340. https://doi.org/10.1016/ S2214-109X(15)00013-3

Herbenick, D., Bartelt, E., Fu, T. C., Paul, B., Gradus, R., Bauer, J., & Jones, R. (2019). Feeling scared during sex: Findings from a U.S. probability sample of women and men ages 14 to 60. Journal of Sex & Marital Therapy, 45(5), 424–439. https://doi.org/10.1080/0092623X.2018.

Herbenick, D., Reece, M., Schick, V., Sanders, S. A., Dodge, B., & Fortenberry, J. D. (2010). An event-level analysis of the sexual characteristics and composition among adults ages 18 to 59: Results from a national probability sample in the United States. The Journal of Sexual Medicine, 7(Suppl 5), 346–361. https://doi.org/10.1111/j.1743-6109.

Higgins, J. A., & Hirsch, J. S. (2007). The pleasure deficit: Revisiting the “Sexuality connection” in reproductive health. Perspectives on Sexual and Reproductive Health, 39(4), 240–247. https://doi.org/10.1363/3924007

Hite, S. (1976). The Hite report. Dell.

Hollway, W. (1984). Women’s power in heterosexual sex. Women’s Studies International Forum, 7(1), 63–68. https://doi.org/10.1016/0277-5395(84)90085-2

Hooghe, M. (2012). Is sexual well-being part of subjective well-being? An empirical analysis of Belgian (Flemish) survey data using an extended well-being scale. Journal of Sex Research, 49(2–3), 264–273. https://doi.org/10.1016/

Hoppe, T. (2011). Circuits of power, circuits of pleasure: Sexual scripting in gay men’s bottom narratives. Sexualities, 14(2), 193–217. https://doi.org/10.1177/

Hsu, B., Cumming, R. G., Blyth, F. M., Naganathan, V., Le Couteur, D. G., Seibel, M. J., Waite, L. M., & Handelsman, D. J. (2015). The longitudinal relationship of sexual function and androgen status in older men: The Concord Health and Ageing in Men Project. The Journal of Clinical Endocrinology & Metabolism, 4, 1350–1358.

Hull, T. (2008). Sexual pleasure and wellbeing. International Journal of Sexual Health, 20(1–2), 133–145. https://doi. org/10.1080/19317610802157234

Jablonka, I. (2020). Mannen die deugen [Righteous men]. Prometheus. (Original work published in 2019).

Janssen, E., & Everaerd, W. (1993). Determinants of male sexual arousal. Annual Review of Sex Research, 4, 211–245.

Janssen, E., Everaerd, W., Spiering, M., & Janssen, J. (2000). Automatic processes and the appraisal of sexual stimuli: Toward an information processing model of sexual arousal. Journal of Sex Research, 37(1), 8–23. https://doi.org/10.1080/00224490009552016

Janssen, E., Everaerd, W., van Lunsen, R. H. W., & Oerlemans, S. (1994). Visual stimulation facilitates penile responses to vibration in men with and without erectile disorder. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 62(6), 1222–1228. https://doi.org/10.1037//0022-006x.62.6.

Kantor, L. M., & Lindberg, L. (2020). Pleasure and sex education: The need for broadening both content and measurement. American Journal of Public Health, 110(2), 145–148. https://doi.org/10.2105/AJPH.2019.305320

Kaplan, H. S. (1995). The sexual desire disorders. Dysfunctional regulation of sexual motivation. Brunner and Mazel.

Katz-Wise, S. L., & Hyde, J. S. (2014). Sexuality and gender: The interplay. In D. L. Tolman, L. M. Diamond, J. A. Bauermeister, W. H. George, J. G. Pfaus, & L. M. Ward (Eds.), APA handbook of sexuality and psychology, vol. 1. Person-based approaches (pp. 29–62). American Psychological Association. https://doi.org/10.1037/14193-002

Kettrey, H. H. (2018). “Bad girls” say no and “good girls” say yes: Sexual subjectivity and participation in undesired sex during heterosexual college hookups. Sexuality & Culture, 22, 685–705.

Kiguwa, P. (2015). “I provide the pleasure, I control it”: Sexual pleasure and “bottom” identity constructs amongst gay youth in a Stepping Stones workshop. Reproductive Health Matters, 23(46), 117–126. https://doi.org/10.1016/j. rhm.2015.11.016

Kingsberg, S. A. (2005). Loss of sexual desire and menopause: Prevalence, causes and impact on quality of life. The Female Patient, 30, 57–63.

Kirby, D. B., Laris, B. A., & Rolleri, L. A. (2007). Sex and HIV education programs: Their impact on sexual behaviors of young people throughout the world. The Journal of Adolescent Health, 40(3), 206–217. https://doi.org/10. 1016/j.jadohealth.2006.11.143

Klein, V., Laan, E., Brunner, F., & Briken, P. (2022). Sexual Pleasure matters (at least for women): Sexual Health Data from a representative German Sex Survey (GeSid). Sexuality Research and Social Policy. https://doi.org/10.1007/s13178-022-00694-y

Klein, V., Sava¸s, Ö., & Conley, T. D. (2021). How WEIRD and androcentric is sex research? Global inequities in study populations. The Journal of Sex Research, 1–8. DOI: 10.1080/00224499.2021.1918050

Kleinplatz, P. J., Menard, A. D., Paradis, N., Campbell, M., Dalgleish, T., Segovia, A., & Davis, K. (2009). From closet to reality: Optimal sexuality among the elderly. The Irish Psychiatrist, 10(1), 15–18.

Klusmann, D. (2002). Sexual motivation and the duration of partnership. Archives of Sexual Behavior, 31(3), 275–287. https://doi.org/10.1023/A:1015205020769

Kohler, P. K., Manhart, L. E., & Lafferty, W. E. (2008). Abstinence-only and comprehensive sex education and the initiation of sexual activity and teen pregnancy. The Journal of Adolescent Health, 42(4), 344–351. https://doi. org/10.1016/j.jadohealth.2007.08.026

Kontula, O. (2009). Between sexual desire and reality: The evolution of sex in Finland. Väestöliitto The Family Federation of Finland.

Kontula, O., & Miettinen, A. (2016). Determinants of female sexual orgasms. Socioaffective Neuroscience & Psychology, 6(1), 31624. https://doi.org/10.3402/snp.v6.31624

Laan, E., & Everaerd, W. (1995). Determinants of female sexual arousal: Psychophysiological theory and data. Annual Review of Sex Research, 6, 32–76.

Laan, E., & van Lunsen, R. H. W. (1997). Hormones and sexuality in postmenopausal women: A psychophysiological study. Journal of Psychosomatic Obstetrics & Gynecology, 18(2), 126–133. https://doi.org/10.3109/

Laan, E., van Lunsen, H. W., Prins, J. M., Nieuwkerk, P. T., & Nievaard, M. A. F. (2019). Testosterone insufficiency in human immunodeficiency virus-infected women: A cross-sectional study. Sexual Medicine, 7(1), 72–79. https://doi.org/10.1016/j.esxm.2018.10.002

Laan, E., van Lunsen, R. H. W., & Everaerd, W. (2001). The effects of tibolone on vaginal blood flow, sexual desire and arousability in postmenopausal women. Climacteric, 4(1), 28–41.

Lamb, S., & Plocha, A. (2014). Sexuality in childhood. In D. L. Tolman, L. M. Diamond, J. A. Bauermeister, W. H. George, J. G. Pfaus, & L. M. Ward (Eds.), APA handbook of sexuality and psychology, vol. 1. Person-based approaches (pp. 415–432). American Psychological Association. https://doi.org/10.1037/14193-014.

Landers, S., & Kapadia, F. (2020). The public health of pleasure: Going beyond disease prevention. American Journal of Public Health, 110(2), 140–141. https://doi.org/ 10.2105/AJPH.2019.305495

Langfeldt, T. (1981). Childhood masturbation. In L. L. Constantine & F. M. Martinson (Eds.), Children and sex (pp. 63–74). Little, Brown and Company.

Laumann, E. O., Nicolosi, A., Glasser, D., Paik, A., Gingell, C., Moreira, E., & Wang, T. (2005). Sexual problems among women and men aged 40-80 y: Prevalence and correlates identified in the Global Study of Sexual Attitudes and Behaviors. International Journal of Impotence Research, 17(1), 39–57. https://doi.org/10.1038/ sj.ijir.3901250

Laumann, E. O., Gagnon, J. H., Michael, R. T., & Michaels, S. (1994). The social organization of sexuality: Sexual practices in the United States. University of Chicago Press.

Le Moene, O., & Ågmo, A. (2018). The neuroendocrinology of sexual attraction. Frontiers in Neuroendocrinology, 51, 46–67. https://doi.org/10.1016/j.yfrne.2017.12.006

Leiblum, S., Bachmann, G., Kemmann, E., Colburn, D., & Swartzman, L. (1983). Vaginal atrophy in the postmenopausal woman: The importance of sexual activity and hormones. JAMA, 249(16), 2195–2198. https://doi.org/10. 1001/jama.1983.03330400041022

Levin, R. J. (2003). The G-spot: Reality or illusion? Sexual and Relationship Therapy, 18(1), 117–119. https://doi.org/ 10.1080/1468199031000064487

Littleton, H., Abrahams, N., Bergman, M., Berliner, L., Blaustein, M., Cohen, J., Dworkin, E., Krahé, B., Peterson, Z., Pina, A., Rizvi, S., Weaver, T., Ybarra, M., & Zinzow, H. (2018). Sexual assault, sexual abuse, and harassment: Understanding the mental health impact and providing care for survivors. An International Society for Traumatic Stress Studies Briefing Paper. International Society for Traumatic Stress Studies.

Littleton, H., Tabernik, H., Canales, E. J., & Backstrom, T. (2009). Risky situation or harmless fun? A qualitative examination of college women’s bad hook-up and rape scripts. Sex Roles, 60(11-12), 793–804. https://doi.org/10. 1007/s11199-009-9586-8

Lloyd, E. A. (2005). The case of the female orgasm: Bias in the science of evolution. Harvard University Press.

Magnusson, K. (2020). Interpreting Cohen’s d effect size: An interactive visualization (Version 2.4.2) [Web App]. R Psychologist. https://rpsychologist.com/cohend/

Masters, W. H., Johnson, V. E., & Kolodny, R. C. (1982). Human sexuality. Little, Brown and Company.

Meston, C. M., & Buss, D. M. (2007). Why humans have sex. Archives of Sexual Behavior, 36(4), 477–507. https:// doi.org/10.1007/s10508-007-9175-2

Mitchell, K. R., Lewis, R., O’Sullivan, L. F., & Fortenberry, J. D. (2021). What is sexual wellbeing and why does it matter for public health? Lancet Public Health, 6(8), e608-e613. https://doi.org/10.1016/S2468-2667(21)00099-2

Mitricheva, E., Kimura, R., Logothetis, N. K., & Noori, H. R. (2019). Neural substrates of sexual arousal are not sex dependent. Proceedings of the National Academy of Sciences of Sciences, 116(31), 15671–15676. https://doi. org/10.1073/pnas.1904975116

Morokoff, P. J., & Heiman, J. R. (1980). Effects of erotic stimuli on sexually functional and dysfunctional women: Multiple measures before and after sex therapy. Behaviour Research and Therapy, 18(2), 127–137. https:// doi.org/10.1016/0005-7967(80)90107-2

Mueller, T., Gavin, L., & Kulkarni, A. (2008). The association between sex education and youth’s engagement in sexual intercourse, age at first intercourse, and birth control use at first sex. Journal of Adolescent Health, 42(1), 89–96. https://doi.org/10.1016/j.jadohealth.2007.08.002

Murray, S. H. (2019). Not always in the mood: The new science of men, sex, and relationships. Rowman & Littlefield.

Oliver, M. B., & Hyde, J. S. (1993). Gender differences in sexuality: A meta-analysis. Psychological Bulletin, 114(1), 29–51. https://doi.org/10.1037/0033-2909.114.1.29

Palmore, E. B. (1982). Predictors of the longevity difference: A 25-year follow-up. The Gerontologist, 22(6), 513–518. https://doi.org/10.1093/geront/22.6.513

Petersen, J. L., & Hyde, J. S. (2010). A meta-analytic review of research on gender differences in sexuality, 1993-2007. Psychological Bulletin, 136(1), 21–38. https://doi.org/10. 1037/a001750

Peterson, Z. D., Janssen, E., & Laan, E. (2010). Women’s sexual responses to heterosexual and lesbian erotica: The role of stimulus intensity, affective reaction, and sexual history. Archives of Sexual Behavior, 39(4), 880–897. https://doi.org/10.1007/s10508-009-9546-y

Peterson, Z. D., & Muehlenhard, C. L. (2007). Conceptualizing the “wantedness” of women’s consensual and nonconsensual sexual experiences: Implications for how women label their experiences with rape. Journal of Sex Research, 44(1), 72–88. https://doi.org/10.1080/

Pfaus, J. G. (2009). Reviews: Pathways of sexual desire. The Journal of Sexual Medicine, 6(6), 1506–1533. https://doi. org/10.1111/j.1743-6109.2009.01309.x

Pfaus, J. G., Kippin, T. E., Coria-Avila, G. A., Gelez, H., Afonso, V. M., Ismail, N., & Parada, M. (2012). Who, what, where, when (and maybe even why)? How the experience of sexual reward connects sexual desire, preference, and performance. Archives of Sexual Behavior, 41(1), 31–62. https://doi.org/10.1007/s10508-012-9935-5

Piemonte, J. L., Conley, T. D., & Gusakova, S. (2019). Orgasm, gender, and responses to heterosexual casual sex. Personality and Individual Differences, 151, 109487. https://doi.org/10.1016/j.paid.2019.06.030

Rastrelli, G., Corona, G., & Maggi, M. (2018). Testosterone and sexual function in men. Maturitas, 112, 46–52. https://doi.org/10.1016/j.maturitas.2018.04.004

Rastrelli, G., Corona, G., Tarocchi, M., Mannucci, E., & Maggi, M. (2016). How to define hypogonadism? Results from a population of men consulting for sexual dysfunction. Journal of Endocrinological Investigation, 39(4), 473–484. https://doi.org/10.1007/s40618-015-0425-1

Reed, D. B., Advincula, A. P., Fonde, K. R., Gorenflo, D. W., & Haefner, H. K. (2003). Sexual activities and attitudes of women with vulvar dysesthesia. Obstetrics and Gynaecology, 102, 325–331.

Rees, J. C., van Spiering, M., & Laan, E. (2016). Orgasmeconsistentie van lesbische en heteroseksuele vrouwen tijdens partnerseks: De rol van clitorale stimulatie [Orgasm consistency of lesbian and heterosexual women during partnersex: The role of clitoral stimulation]. Tijdschrift Voor Seksuologie, 40, 68–75.

Rickert, V. I., Sanghvi, R., & Wiemann, C. M. (2002). Is lack of sexual assertiveness among adolescent and young adult women a cause for concern? Perspectives on Sexual and Reproductive Health, 34(4), 178–183. https://doi.org/ 10.2307/3097727

Rubin, G. S. (1984). Thinking sex: Notes for a radical theory of the politics of sexuality. In C. S. Vance (Ed.), Pleasure and danger: Exploring female sexuality (pp. 143–178). Routledge.

Rubin, J. D., Conley, T. D., Klein, V., Liu, J., Lehane, C. M., & Dammeyer, J. (2019). A cross-national examination of sexual desire: The roles of ‘gendered cultural scripts’ and ‘sexual pleasure’ in predicting heterosexual women’s desire for sex. Personality and Individual Differences, 151, 109502. https://doi.org/10.1016/j.paid.2019.07.012

Rudman, L. A., Fetterolf, J. C., & Sanchez, D. T. (2013). What motivates the sexual double standard? More support for male versus female control theory. Personality & Social Psychology Bulletin, 39(2), 250–263. https://doi.org/ 10.1177/0146167212472375

Russell, S. T., van Campen, K. S., & Muraco, J. A. (2012). Sexuality development in adolescence. In L. M. Carpenter & J. DeLamater (Eds.), Sex for life: From virginity to Viagra, how sexuality changes throughout our lives (pp. 70–87). New York University Press.

Sanchez, D. T., Kiefer, A. K., & Ybarra, O. (2006). Sexual submissiveness in women: Costs for sexual autonomy and arousal. Personality & Social Psychology Bulletin, 32(4), 512–524. https://doi.org/10.1177/0146167205282154

Semmens, J. P., & Semmens, F. J. (1978). The role of the vagina in female sexuality. In E. S. E. Havez, & F. N. Evans (Eds.), The human vagina (p. 213). Elsevier.

Semmens, J. P., & Wagner, G. (1982). Estrogen deprivation and vaginal function in postmenopausal women. JAMA, 248(4), 445–448.

Silva, E., Pascoal, P. M., & Nobre, P. (2016). Beliefs about appearance, cognitive distraction and sexual functioning in men and women: A mediation model based on cognitive theory. The Journal of Sexual Medicine, 13(9), 1387–1394. https://doi.org/10.1016/j.jsxm.2016.06.005

Silver, E. R., Chadwick, S. B., & van Anders, S. M. (2019). Feminist identity in men: Masculinity, gender roles, and sexual approaches in feminist, non-feminist, and unsure men. Sex Roles, 80(5–6), 277–290. https://doi.org/10.1007/ s11199-018-0932-6

Simons, J.S. & Carey, M.P. (2001). Prevalence of sexual dysfunctions: Results of a decade of research. Archives of Sexual Behavior, 30(2), 177–219, DOI: 10.1023/ a:1002729318254

Tavares, I. M., Laan, E., & Nobre, P. J. (2018). Sexual inhibition is a vulnerability factor for orgasm problems in women. The Journal of Sexual Medicine, 15(3), 361–372. https://doi.org/10.1016/j.jsxm.2017.12.015

Thigpen, J. W. (2009). Early sexual behavior in a sample of low-income, African American Children. Journal of Sex Research, 46(1), 67–79. https://doi.org/10.1080/0022449

Tiefer, L. (2004). Sex is not a natural act and other essays (2nd ed.). Westview Press.

Toates, F. (2009). An integrative theoretical framework for understanding sexual motivation, arousal, and behavior. Journal of Sex Research, 46(2–3), 168–193. https://doi.org/ 10.1080/00224490902747768

Toates, F. (2014). How sexual desire works: The enigmatic urge. Cambridge University Press.

Tolman, D. (2002). Dilemmas of desire: Teenage girls talk about sexuality. Harvard University Press.

Tolman, D. L., & McClelland, S. I. (2011). Normative sexuality development in adolescence: A decade in review, 2000–2009. Journal of Research on Adolescence, 21(1), 242–255. https://doi.org/10.1111/j.1532-7795.2010.00726.x

Trǽen, B., Markovic, A., & Kvalem, I. L. (2016). Sexual satisfaction and body image: A cross-sectional study among Norwegian young adults. Sexual and Relationship Therapy, 31(2), 123–137. https://doi.org/10.1080/1468199

Trǽen, B., tulhofer, A., Janssen, E., Carvalheira, A. A., Hald, G. M., Lange, T., & Graham, C. (2019). Sexual activity and sexual satisfaction among older adults in four European countries. Archives of Sexual Behavior, 48(3), 815–829. https://doi.org/10.1007/s10508-018-1256-x

Trivers, R. L. (1972). Parental investment and sexual selection. In B. Campbell (Ed.), Sexual selection and the descent of man: 1871-1971 (pp. 136–179). Aldine.

Tuana, N. (2008). Coming to understand: Orgasm and the epistemology of ignorance. In R. Proctor & L. Schiebinger (Eds.), Agnotology: The making and unmaking of ignorance (pp. 108–145). Stanford University Press.

UNICEF. (2014). Hidden in plain sight: A statistical analysis of violence against children. UNICEF Publications.

UNICEF. (2020, May). Female genital mutilation country profiles. country-profiles/

Van Lunsen, H. W., Brauer, M., & Laan, E. (2013). Sex, pleasure and dyspareunia in liberal Northern Europe. In K. S. K. Hall & C. A. Graham (Eds.), The cultural context of sexual pleasure and problems: Psychotherapy with diverse clients (pp. 356–370). Routledge.

Van Moorst, B. R., das Dores, S., van Lunsen, R. H. W., & Laan, E. T. M. (2018). Seksueel en psychisch welbevinden na vrouwelijke genitale verminking: Een narratieve systematische review [Sexual and psychological wellbeing after female genital mutilation: A narrative systematic review]. Nederlands Tijdschrift Voor Geneeskunde, 162, D2196.

Vignozzi, L., & Maseroli, E. (2019). Hormones and sex behaviour. In F. Petraglia & B. Fauser (Eds.), Female reproductive dysfunction (pp. 95–122). Springer. https:// doi.org/10.1007/978-3-030-14782-2_6

Wade, L. D., Kremer, E. C., & Brown, J. (2005). The incidental orgasm: The presence of clitoral knowledge and the absence of orgasm for women. Women & Health, 42(1), 117–138. https://doi.org/10.1300/J013v42n01_07

Wang, Y., Gay, G. D., Botelho, J. C., Caudill, S. P., & Vesper, H. W. (2014). Total testosterone quantitative measurement in serum by LC-MS/MS. Clinica Chimica Acta, 436, 263–267. https://doi.org/10.1016/j.cca.2014.06.009

Webb, L. (2015). Shame transfigured: Slut-shaming from Rome to cyberspace. First Monday, 20(4), 5464. http:// firstmonday.org/ojs/index.php/fm/article/view/5464/4419

Weijmar Schultz, W. C. M., van de Wiel, H. B. M., Klatter, J. A., Sturm, B. E., & Nauta, J. (1989). Vaginal sensitivity to electric stimuli: Theoretical and practical implications. Archives of Sexual Behavior, 18(2), 87–95. https://doi.org/ 10.1007/BF01543115

Willis, M., Jozkowski, K. N., Lo, W., & Sanders, S. A. (2018). Are women’s orgasms hindered by phallocentric imperatives? Archives of Sexual Behavior, 47(6), 1565–1576. https://doi.org/10.1007/s10508-018-1149-z

World Association of Sexual Health. (2019, October 15). Declaration on sexual pleasure. https://worldsexualhealth. net/declaration-on-sexual-pleasure

World Economic Forum. (2018, December 17). The global gender gap report 2018. https://www.weforum.org/reports/ the-global-gender-gap-report-2018

World Health Organization. (2006). Defining sexual health report of a technical consultation on sexual health. World Health Organization. health/publications/sexual_health/defining_sexual_health.pdf

Yeh, H. C., Lorenz, F. O., Wickrama, K. A. S., Conger, R. D., & Elder, G. H. Jr. (2006). Relationships among sexual satisfaction, marital quality, and marital instability at midlife. Journal of Family Psychology, 20(2), 339–343. https://doi.org/10.1037/0893-3200.20.2.339

Zell, E., Krizan, Z., & Teeter, S. R. (2015). Evaluating gender similarities and differences using metasynthesis. The American Psychologist, 70(1), 10–20. https://doi.org/10. 1037/a0038208