Auteur(s): Stephanie Both

Het herlezen van het artikel ‘In pursuit of pleasure: A biopsychosocial perspective on sexual pleasure and gender’ van Ellen Laan en collega’s (Laan, Klein, Werner, van Lunsen & Janssen, 2021) naar aan- leiding van de vraag om een reflectie riep van alles bij mij op. Respect en waardering voor de zorgvuldige en aansprekende manier waarop Ellen haar gedachten en overtuigingen voor het voetlicht brengt. Ongeloof, dat we nieuwe, intelligente en gedreven bijdragen aan de seksuologie van haar in de toekomst moeten missen. Verdriet, om het verlies van Ellen als bijzonder persoon, toetssteen en voorbeeld. Nostalgie, naar de tijd bij de programmagroep Klinische Psychologie aan de Univer- siteit van Amsterdam, waar ik als assistent in opleiding onder begeleiding van Ellen en Walter Everaerd aan mijn promotieonderzoek werkte. En inspiratie, voor mogelijk toekomstig onderzoek dat zou kunnen bijdra- gen aan de zo prijzenswaardige missie van Ellen om het seksueel plezier van vrouwen te vergroten. 

Het herlezen van het artikel ‘In pursuit of pleasure: a biopsychosocial perspective on sexual pleasure and gender’ van Ellen Laan en collega’s (Laan, Klein, Werner, van Lunsen & Janssen, 2021) naar aanleiding van de vraag om een reflectie riep van alles bij mij op. Respect en waardering voor de zorgvuldige en aansprekende manier waarop Ellen haar gedachten en overtuigingen voor het voetlicht brengt. Ongeloof, dat we nieuwe, intelligente en gedreven bijdragen aan de seksuologie van haar in de toekomst moeten missen. Verdriet, om het verlies van Ellen als bijzonder persoon, toetssteen en voorbeeld. Nostalgie, naar de tijd bij de programmagroep Klinische Psychologie aan de Universiteit van Amsterdam, waar ik als assistent in opleiding onder begeleiding van Ellen en Walter Everaerd aan mijn promotieonderzoek werkte. En inspiratie, voor mogelijk toekomstig onderzoek dat zou kunnen bijdragen aan de zo prijzenswaardige missie van Ellen om het seksueel plezier van vrouwen te vergroten.

Ellen zet in het stuk het belang neer van dat waar ze zich gedurende haar hele loopbaan (zowel in haar onderzoek als in haar klinisch werk) hard voor heeft gemaakt. Het begrijpen van vrouwelijke seksualiteit en het nastreven van optimale seksuele gezondheid en plezier voor iedereen (ongeacht sekse, gender, of seksuele oriëntatie). Een streven waarin ook de stem en overtuiging van Walter Everaerd, destijds de promotor van Ellen, doorklinkt. Ik realiseer me nu weer wat een bijzonder pleitbezorger ook hij was voor gelijke seksuele rechten en mogelijkheden voor iedereen.

In het artikel schetsen en onderbouwen Ellen en collega’s dat er substantiële verschillen bestaan tussen mannen en vrouwen in seksueel plezier. Verschillen die onder andere naar voren komen in het gegeven dat vrouwen vaker dan mannen seksuele problemen ervaren (waaronder pijn bij het vrijen), vaker slachtoffer zijn van seksueel geweld, en dat met name heteroseksuele vrouwen minder vaak seksueel genot in de vorm van orgasme ervaren tijdens seks dan hun mannelijke partners. Ellen en collega’s stellen vervolgens de vraag of het verschil in seksueel plezier het gevolg is van een minder grote capaciteit van vrouwen voor seksueel plezier vanuit een biologisch verschil in seksuele make-up, of dat het verschil eerder het gevolg is van minder gunstige mogelijkheden voor seksueel plezier voor vrouwen die te maken hebben met sociaal-culturele omstandigheden. Over het vermogen tot seksueel plezier is de conclusie op grond van psychofysiologisch onderzoek naar seksueel responderen duidelijk. Vrouwen reageren op seksuele stimuli net zo sterk met activatie van emotie en motivatiesystemen van het brein, genitale reacties, en gevoelens van seksuele opwinding en zin als mannen, en zowel bij mannen als vrouwen is testosteron noodzakelijk om deze seksuele reacties te laten optreden. Verschillen tussen mannen en vrouwen in bijvoorbeeld gerapporteerde frequentie van masturberen, in orgasmefrequentie, of in het openstaan voor casual seks, zijn niet het gevolg van een minder sterke seks drive van vrouwen maar het gevolg van sociale context. De in vragenlijststudies gevonden sekseverschillen in masturbatiefrequentie bijvoorbeeld, worden naarmate een samenleving meer seksueel progressief en permissief is kleiner. En het klaarkomen van heteroseksuele vrouwen tijdens partnerseks blijkt samen te hangen met in hoeverre ze eigen seksueel plezier nastreven en met de stimulatie die ze ontvangen. Vrouwen die meer orale seks krijgen en zelf meer seksueel plezier nastreven komen vaker klaar. En in het door evolutionair-biologisch gedreven onderzoek naar de interesse van mannen en vrouwen in verschillende seksuele partners, zoals in casual seks, blijkt de in vergelijking met mannen minder sterke neiging van vrouwen om daarop in te gaan, samen te hangen met hoe aantrekkelijk ze die ander vinden en met hoe veilig ze de omstandigheden inschatten. Bij een aantrekkelijke ander en veilige omstandigheden worden de verschillen tussen mannen en vrouwen in de neiging om erop in te gaan kleiner.

Al met al concluderen Ellen en collega’s dat mannen en vrouwen niet verschillen in aanleg tot seksueel responderen en hun capaciteit voor seksueel plezier. Minder seksueel plezier is het gevolg van minder gunstige omstandigheden: het vaak ontbreken van voor vrouwen plezierige en belangrijke clitorale seksuele prikkeling. Minder adequate seksuele stimulatie leidt tot minder seksuele opwinding en lubricatie, waardoor bij penetratieseks pijn kan optreden, en tot het uitblijven van orgasme. Wat seks voor vrouwen niet alleen een niet optimaal belonende, maar eerder een teleurstellende en negatieve ervaring maakt. Leerervaringen in de vorm van weinig belonende seks, of zelfs pijnlijke of geheel ongewenste of gedwongen seks, leiden tot meer negatieve betekenissen van seks voor vrouwen. De aversieve conditioneringsstudies, die ik de afgelopen jaren mede samen met Ellen bij vrouwen deed, bevestigen dit. Het in het laboratorium herhaaldelijk gepaard gaan van een seksuele stimulus met pijn of walging leidt tot een zwakkere lichamelijke seksuele opwindingsrespons, en tot minder positieve en seksuele gevoelens ten aanzien van deze seksuele stimulus (Both et al., 2008; Brom et al., 2015; Pawlowska et al., 2020). Het gepaard gaan van een seksuele prikkel met negatieve ervaringen maakt deze prikkel minder seksueel aantrekkelijk, terwijl het gepaard gaan met plezierige seksuele stimulatie (vibratie aan de clitoris) prikkels juist seksueel aantrekkelijker maakt (Both et al., 2008). Opvallend is dat bij aversieve conditionering de remming van de seksuele respons in de vorm van minder positieve gevoelens niet zo makkelijk lijkt uit te doven (Pawlowska et al., 2020). In nieuwe studies hopen we uit te zoeken welke strategieën helpen in herstel van seksuele responsen na aversieve leerervaringen (Both, 2020).

Ellen en collega’s benadrukken dat het dominante heteroseksuele seksuele script waarin de vrouw meer passief en volgend is en de man actief en vooral gericht op coitus, en waarin prioriteit wordt gegeven aan het genot van de man, leidt tot minder seksueel plezier, minder positieve en meer negatieve leerervaringen, en daardoor meer seksuele problemen voor vrouwen. Recent verscheen een artikel van Van Anders, Herbenick, Brotto, Harris, & Chadwick (2022) met een vergelijkbare strekking waar Ellen ongetwijfeld enthousiast over zou zijn geweest. Omdat het zo mooi in de geest van Ellen’s missie ligt wil ik het hier graag wat uitgebreider bespreken. Van Anders en collega’s (2022) betogen in Archives of Sexual Behavior dat weinig zin, de meest voorkomende seksuele klacht van vrouwen, verklaard kan worden vanuit heteronormativiteit. Heteronormativiteit betreft een pakket aan structuren en overtuigingen ten aanzien van gender en seksualiteit. Het stelt heteroseksualiteit als normaal, gezond en gewenst, en boven bi- of homoseksualiteit. Het gaat uit van een in aanleg gegeven verschil tussen man en vrouw, waarin de vrouw de man aanvult, en waarin man en vrouw vooral reproductieve en niet gelijkwaardige partners zijn. Een perspectief waarin genderrollen nauw omschreven zijn, met een voor de vrouw vooral verzorgende rol. Van Anders en collega’s beschrijven in hun stuk eerst een herkenbare casus vanuit de seksuologische praktijk. Een casus waarin na een fertiliteit traject, waarin seks vooral gericht raakte op reproductie en minder op plezier, met een succesvolle zwangerschap en de geboorte van een tweeling tot gevolg, de vrouw steeds minder zin heeft in seks. In deze casus stopt de vrouw na de geboorte van de tweeling met werken en neemt geheel de zorg voor de kinderen en het huishouden op zich. De man gaat juist meer werken, en wordt minder actief in het huishouden en de zorg voor de kinderen. Zij slaapt slecht door het vaak wakker worden van de kinderen. De vrouw ervaart seksuele toenadering vanuit haar partner steeds meer als een belasting, als een behoefte van een ander die ze na een hele dag zorgen ook nog moet invullen. En de man wordt steeds bozer en ongezelliger door de afwijzing die hij ervaart. Die boosheid leidt tot het zich steeds meer richten op zijn werk en in zijn eentje veel gamen op zolder. Van Anders en collega’s geven aan dat ondanks het feit dat het hier duidelijk gaat om een relationeel probleem, er wanneer er seksuologische hulp wordt gezocht in dergelijke gevallen doorgaans de diagnose verminderde seksuele opwinding/interesse bij de vrouw wordt gesteld. De seksuele interesse van de vrouw wordt beschouwd als ‘te laag’ en problematisch, en wordt als een individuele disfunctie, als individuele pathologie aangewezen. De casus, zo stellen Van Anders en collega’s, beschrijft echter een behoorlijk veel voorkomende situatie. In prevalentiestudies is geen zin bij vrouwen een veel voorkomend probleem (ongeveer 30% van de vrouwen in prevalentiestudies rapporteert weinig zin in seks), zo dikwijls voorkomend dat het eerder behoorlijk gewoon lijkt dan individuele pathologie. En als we de casus beschouwen gaat het ook niet om individuele pathologie van de man of om uitzonderlijke dynamiek in een heel specifieke relatie. Het gaat hier, zo stellen Van Anders en collega’s, om een veel voorkomend situatie van een als problematisch beschouwd ontbreken van zin van vrouwen in heteroseksuele relaties. Een probleem dat vervolgens, zo blijkt uit effectonderzoek, het meest effectief kan worden aangepakt met cognitieve gedragstherapie waarin er aandacht is voor het verbeteren van de communicatie in de relatie, het faciliteren van intimiteit en erotische skills, en het verminderen van seksuele (prestatie) druk (Trudel e.a., 2001). Het succes van deze behandeling ligt, zo denken Van Anders en collega’s, vooral in het aanpakken van de disfunctionele interpersoonlijke dynamiek tussen vrouwen en mannen. De vraag is nu aldus Anders en collega’s, wat veroorzaakt eigenlijk die disfunctionele interpersoonlijke dynamiek?

Zij denken dat er sprake is van een structureel onderliggend probleem in de vorm van heteronormativiteit met nauw omschreven genderrollen volgens welke de vrouw minder seksuele motivatie kent en vooral zorgzaam is (zowel sociaal, emotioneel als instrumenteel), en mannen een sterke seksuele interesse hebben en dominant zijn. Van Anders en collega’s schetsen vier mogelijke wegen waarlangs heteronormativiteit een rol kan spelen bij vermindering van zin bij vrouwen in heteroseksuele relaties. Ten eerste een grotere belasting van vrouwen door ongelijkheid in de verdeling van huishoudelijke taken, zorgtaken, en gelegenheid tot ontspanning, en frustratie van de vrouw over deze ongelijkheid. Ze voorspellen dat in relaties waarin taken eerlijk verdeeld zijn vrouwen meer zin in seks hebben. Als tweede weg noemen ze het moeten zorgen als een rem op zin. Ze schetsen ongelijkheid in het geven van warme liefdevolle zorg. Vrouwen doen vaak dingen voor hun mannelijke partners als moeders voor hun kinderen: ze helpen herinneren aan hun taken, sociale contacten regelen, kleren kopen, zorgen dat er eten en drinken is. Meer ongelijkheid in deze zorgende rol in combinatie met het gevoel van de vrouw daar niet zelf voor gekozen te hebben zal gepaard gaan met minder zin. De derde weg die Anders en collega’s schetsen is de heteronormatieve druk op vrouwen om een aantrekkelijk uiterlijk te hebben, met name ook een aantrekkelijk seksueel uiterlijk. Heteronormativiteit stelt aantrekkelijk zijn voor de ander boven eigen plezier in het eigen lichaam, en stuurt naar sexy zijn in plaats van je zelf seksueel voelen. Vrouwen worden gezien als seksuele objecten voor mannen. Geïnternaliseerde seksuele zelf-objectificatie zorgt ervoor dat vrouwen veel tijd besteden aan hun uiterlijk en ook veel bezig zijn met dat uiterlijk tijdens seks. We leren dat vulva’s en vagina’s vies zijn (zie de schappen bij de drogist) en zijn ons daar tijdens seks van bewust. Daardoor geven mannen en vragen vrouwen minder snel orale seks. Hier benoemen Van Anders en collega’s ook onwetendheid ten aanzien van de vulva en clitoris en een focus op het plezier van man met het daar ten gevolge ontbreken van adequate stimulatie voor vrouwen als negatieve impact op zin. Het seksueel objectiveren van vrouwen maakt seks iets is dat mannen met vrouwen doen, een uitgangspunt waarbij het niet verwonderlijk is dat vrouwen vaak seksueel gebruikt en gedwongen worden. Tenslotte noemen Van Anders en collega’s gendernormen rond seksueel initiatief nemen als remmend op zin. Vrouwen voelen zich door de heersende gendernormen ongemakkelijk over seks initiëren wanneer ze dat zelf willen, en oncomfortabel in het vragen van andere seks dan alleen penetratieseks. Ze voelen seks als een plicht, kunnen of durven geen nee te zeggen als ze geen seks willen, en hebben vaak een associatie van seks met angst/gevaar.

Als uitsmijter gaan Anders en collega’s nog kort in op neurobiologische mechanismen die een rol kunnen spelen bij geen zin in seks. Ze schetsen dat chronische stress een negatieve impact kan hebben op seksualiteit, langs de weg van cognitieve afleiding, maar ook door een chronisch verhoogd cortisol niveau. Door dubbele belasting, minder ontspanning, slecht en weinig slapen door zorg voor kleine kinderen hebben vrouwen meer stress. Daarbij kunnen de zorgen en het schuldgevoel over geen zin op zich ook weer stress geven. Ook wordt aangestipt dat verzorgend gedrag leidt tot een afname van testosteron en een toename van oxytocine, terwijl erotische activiteit juist gepaard gaat met een toename in testosteron. Zo kan de balans tussen het meer verzorgende en het meer competitieve systeem via hormonale veranderingen mogelijk een rol spelen in zin in seks. Het artikel van Van Anders en collega’s is een interessante bijdrage aan de recent weer sterk opkomende beweging van vrouwen die wijzen op de rol van genderongelijkheid als achtergrond van seksuele problemen en misbruik. Een artikel in de traditie van het gedachtengoed van Leonore Tiefer, ook een van de grote inspiratiebronnen van Ellen Laan. Mooi is dat Van Anders en collega’s in hun artikel steeds te toetsen hypothesen formuleren, dat had Ellen als gedreven onderzoeker ongetwijfeld gewaardeerd.

Waar moeten we naartoe? Ellen en collega’s zijn daar heel duidelijk over. Betere seks educatie waarin jongens en meisjes leren wat seksueel plezier kan geven voor mannen en voor vrouwen, met expliciete aandacht voor de clitoris. Het achter ons laten van de strikte genderrollen die vrouwen in een seksueel passieve en mannen in een actieve rol forceren. En hier is er een interessante bijzin waarin wordt opgemerkt dat deze strikte rollen ook het mannelijk seksueel plezier wel eens zouden kunnen belemmeren. Meisjes zouden moeten leren om meer te sturen naar wat ze willen, en jongens zouden bevrijd moeten worden van prestatie plicht en druk, waardoor ook hun emotioneel en sensueel plezier vergroot wordt.

Tenslotte. Ellen was een voorbeeld, als wetenschapper en persoon. Ik heb met veel plezier en waardering met haar samengewerkt en ga haar enorm missen. Haar onvermoeibare gedrevenheid en strijdbaarheid om aandacht te vragen voor de seksuele belangen en positie van vrouwen. En het lef dat dat ze daarbij toonde, door geen onderwerp te schuwen, altijd een open, glashelder, uitstekend onderbouwd verhaal te houden, gebruik makend van oneliners die beklijven. Ellen had een groot talent voor het effectief en aansprekend overbrengen van haar visie op seksualiteit en seksuele disfuncties. Daarbij was ze als wetenschapper een scherpe denker, en als begeleider van junior onderzoekers zeer stimulerend, waarbij ze inhoudelijk kritisch en lief, geduldig, en enthousiast was. Als een wijze senior die al haar vergaarde kennis en kunde met zorg overdroeg. Ze zal voor mij een blijvend inspirerend voorbeeld zijn van een gedreven, kritische, en overtuigende wetenschapper, en van een krachtige, moedige, open, en warme vrouw.

Literatuur

Brom, M, Laan, E., Everaerd, W., Spinhoven, P., Both, S. (2015). Extinction of aversive classically conditioned human sexual response. Journal of Sexual Medicine, 12(4), 916-35. doi: 10.1111/jsm.12800.

Both, S. (2020). Een leertheoretisch perspectief op seksueel functioneren. Tijdschrift voor Seksuologie, 44, 84-94.

Both S, Laan E, Spiering M, Nilsson T, Oomens S, Everaerd W.J (2008). Appetitive and aversive classical conditioning of female sexual response. Journal of Sexual Medicine, 5(6), 1386-401. doi: 10.1111/j.1743-6109.2008.00815.x.

Laan, E.T.M., Klein, V., Werner, M. A., Lunsen, R.H.W., Janssen, E. (2021). In pursuit of pleasure: A biopsychosocial perspective on sexual pleasure and gender. International Journal of Sexual Health, 33, 516-536.

Pawlowska, A, Borg, C., de Jong, P.J., Both. S. (2020). The effect of differential disgust conditioning and subsequent extinction versus counterconditioning procedures on women’s sexual responses to erotic stimuli. Behaviour Research and Therapy, 134,103714.

doi:10.1016/j.brat.2020.103714.

Trudel, G., Marchand, A., Ravart, M., Aubin, S., Turgeon, L., & Fortier, P. (2001). The effect of cognitive-behavioral group treatment program on hypoactive sexual desire in women. Sexual and Relationship Therapy, 16, 145-164.

Van Anders, S.M., Herbenick, D., Brotto, L.A., Harris, E.A., Chadwick S.B. (2022). The heteronormativity theory of low sexual desire in women partnered with men. Archives of Sexual Behavior; 51(1), 391-415. doi: 10.1007/s10508-021-02100-x.

Both, Vrouwelijk seksueel plezier, zin en heteronormativiteit. TvS (2022) 46-2