Auteur(s): Erick Janssen

Het is 1987. Ellen studeert klinische psychologie. Ik studeer experimentele psychologie. We volgen allebei colleges in een zwart gebouw aan het Weesperplein, in de volksmond ook wel de doodskist genoemd, en al kennen we elkaar nog niet, we hebben zonder het te weten al veel met elkaar gemeen. Zo be- reiden we ons allebei voor op ons werkstuk, en zijn we beiden van plan om psychofysiologisch onderzoek te doen naar seksuele opwinding. Ellen bij vrouwen. Ik bij mannen. We zijn daarbij de eerste studenten ooit om dat type onderzoek te doen aan de UvA. Onze bege- leider hebben we ook gemeen, Walter Everaerd, die nog niet zo lang daarvoor de overstap van Utrecht naar Amsterdam had gemaakt. In Utrecht had Walter samen met Joost Dekker een mooie serie van psychofysiologi- sche studies uitgevoerd, maar in Amsterdam had Wal- ter nog geen lab. Dat mochten wij, jongelingen, in alle vrijheid en autonomie opzetten. En zo begon het. De dag waarop Walter ons aan elkaar voorstelde, markeer- de het begin van een gezamenlijke reis, een gedeeld wetenschappelijk avontuur, en een vriendschap die 35 jaar heeft mogen duren. 

Het is 1987. Ellen studeert klinische psychologie. Ik studeer experimentele psychologie. We volgen allebei colleges in een zwart gebouw aan het Weesperplein, in de volksmond ook wel de doodskist genoemd, en al kennen we elkaar nog niet, we hebben zonder het te weten al veel met elkaar gemeen. Zo bereiden we ons allebei voor op ons werkstuk, en zijn we beiden van plan om psychofysiologisch onderzoek te doen naar seksuele opwinding. Ellen bij vrouwen. Ik bij mannen. We zijn daarbij de eerste studenten ooit om dat type onderzoek te doen aan de UvA. Onze begeleider hebben we ook gemeen, Walter Everaerd, die nog niet zo lang daarvoor de overstap van Utrecht naar Amsterdam had gemaakt. In Utrecht had Walter samen met Joost Dekker een mooie serie van psychofysiologische studies uitgevoerd, maar in Amsterdam had Walter nog geen lab. Dat mochten wij, jongelingen, in alle vrijheid en autonomie opzetten. En zo begon het. De dag waarop Walter ons aan elkaar voorstelde, markeerde het begin van een gezamenlijke reis, een gedeeld wetenschappelijk avontuur, en een vriendschap die 35 jaar heeft mogen duren.

Ellen’s afstudeerproject, dat ze samen met medestudente Gerdy van Bellen had bedacht en uitvoerde, was geïnspireerd op eerdere studies naar seksuele opwinding die lieten zien dat de mate van samenhang, of concordantie, tussen genitale responsen en subjectieve gevoelens van opwinding vaak lager is bij vrouwen dan bij mannen. Ellen en Gerdy vroegen zich af of dit misschien voor een deel te verklaren was door het feit dat in eerder onderzoek veelal gebruik gemaakt werd van standaard (lees op mannen gerichte) porno. Onderzoek van David Barlow en anderen had daarbij, consistent met zowel Masters en Johnson’s ideeën over sensate focus alsook meer recent onderzoek over mindfulness, gewezen op de cruciale rol van aandachtsprocessen. Ellen en Gerdy veronderstelden, gebaseerd op dit soort van bevindingen, dat als je meer positief reageert op een seksuele stimulus, je er meer aandacht aan zult besteden, wat zowel opwinding als concordantie ten goede zou kunnen komen.

Om dit te testen wilden Ellen en Gerdy standaard porno, gemaakt door mannen voor mannen, vergelijken met porno die door vrouwen voor vrouwen was gemaakt. Candida Royalle, een voorloper van Erica Lust, stelde hiervoor met liefde en plezier haar video’s ter beschikking. De bevindingen waren interessant. Correlaties tussen genitale responsen en subjectieve opwinding bleken namelijk laag bij beide films. En genitale responsen verschilden ook niet tussen de films. Maar de vrouwenfilm leidde tot hogere subjectieve opwinding en tot meer positieve en minder negatieve emotionele reacties. De bevindingen werden een paar jaar later met Ellen als eerste auteur (Gerdie koos na haar afstuderen voor een niet-academische carrière) in de Archives of Sexual Behavior gepubliceerd. De impact van deze publicatie is nog steeds voelbaar. Indertijd was er in psychofysiologische publicaties weinig te vinden over hoe onderzoekers seksuele stimuli selecteerden, en als erotische video’s al beschreven werden, bleken ze in de regel ‘standaard’ (lees op mannen gerichte) porno te betreffen. In een tijd waar in plaats van dia’s en fantasie instructies steeds vaker van video’s gebruik gemaakt werd, maakte Ellen’s artikel duidelijk dat niet alle porno gelijk is, wat het gevolg had dat onderzoekers, zeker wanneer ze geïnteresseerd waren in opwinding bij vrouwen, vaker op zoek gingen naar meer geschikte, vrouwvriendelijke erotica.

Na haar afstuderen in 1988 werd Ellen door Walter uitgenodigd om als Assistent in Opleiding (AIO) aan haar dissertatie te werken. Ik studeerde dat jaar ook af, op een onderzoek dat voortbouwde op het werk van Joost Dekker, en ik heb onder Walter’s supervisie als onderzoeker mijn vervangende dienstplicht mogen invullen, met steun van het Nederlands Fonds voor Geestelijke Volksgezondheid (NFGV) die mij hiervoor een subsidie had toegekend. Zo kwamen onze eerste connecties met het AMC tot stand, aangezien ik voor dit project een psychofysiologische test voor erectieproblemen, de Waking Erectile Assessment (WEA) - een wakkere variant op de Nocturnal Penile Tumescence (NPT) test - zou ontwikkelen, en we hiervoor met het team van Rik van Lunsen zouden samenwerken. Na mijn vervangende dienst werd ik ook als AIO aangesteld en nog datzelfde jaar zijn we met de hele faculteit psychologie naar het nabijgelegen Roeterseiland verhuisd, waar Ellen en ik voor de tweede keer samen een lab mochten opzetten.

Ellen’s dissertatie bouwde voort op haar werkstuk en richtte zich op zowel de determinanten van (variaties in) concordantie en de determinanten van (variaties in) gevoelens van opwinding bij vrouwen. Zo deed ze studies naar prestatiedruk en habituatie, om verschillende niveaus van genitale respons te induceren en om te testen wat de invloed van hogere niveaus van opwinding zou zijn op de samenhang tussen genitale responsen en subjectieve opwinding bij vrouwen. In een typisch habituatie experiment, waarin dezelfde seks-uele stimulus meerdere keren wordt herhaald, wordt verwacht dat responsen langzaam maar zeker in sterkte afnemen. Ellen wilde onderzoeken wat de invloed daarvan was op concordantie. Hetzelfde gold voor de studie met prestatiedruk (“wordt zo snel mogelijk opgewonden!”), waarvan eerdere studies lieten zien dat dit opwinding kan doen toenemen, althans in niet-klinische steekproeven. Daarbij deed Ellen ook nog een studie om het effect van positieve stemming, geïnduceerd door “geïmproviseerde, jazz-achtige saxofoonmuziek”, te bekijken. Ook hier was de vraag of deze manipulatie invloed zou hebben op concordantie. Het antwoord was nee. In geen van de studies werd een effect van de manipulaties op het niveau van concordantie gevonden. Ellen gebruikte in bijna al haar studies naast film ook fantasie instructies, en vond niet alleen dat films hogere opwinding induceren, ook waren correlaties bij films hoger dan bij fantasie. Dus toch enige steun voor het idee dat hogere opwinding kan samengaan met hogere concordantie. Echter, over het geheel genomen waren de correlaties tussen genitale responsen en subjectieve opwinding niet bepaald indrukwekkend, en op basis hiervan concludeerde Ellen dat genitale responsen in vrouwen niet veel bijdragen aan hun gevoelens van opwinding.

Een meta-analyse, gebruik makend van al haar eigen data – in totaal maar liefst zes psychofysiologische studies en bijna 300 vrouwen betreffend – liet zien dat gevoelens van opwinding bij vrouwen het best voorspeld werden door hoe positief of negatief ze de gebruikte stimuli vonden. Daarnaast speelden ook masturbatie-frequentie en of ze eerder erotische films hadden gezien een rol. Hoe zwak of sterk hun genitale responsen waren droeg echter zo goed als niets bij aan hun gevoelens van opwinding. In meer algemene termen, Ellen vond dat de beleving van opwinding bij vrouwen niet bepaald wordt door hun genitale reacties maar door hun appraisal of evaluatie van seksuele prikkels of situaties.

Er wordt nog steeds verwezen naar Ellen’s doctoraats -onderzoek. Al zijn niet alle verwijzingen even correct en worden haar meest belangrijke bijdragen soms onderbelicht. Zo valt er nog wel eens te horen dat Ellen de eerste was die heeft laten zien dat de relatie tussen genitale responsen en de beleving van seksuele opwinding bij vrouwen minder sterk is dan bij mannen, en dat genitale responsen bij vrouwen zo goed als vanzelf, of automatisch, tot stand komen. Dat waren inderdaad enkele van haar conclusies. Echter, het eerste was al bekend ten tijde van Ellen’s dissertatie. Zo vormden lage correlaties bij vrouwen het startpunt, niet het eindpunt, van haar onderzoek. En zo hadden andere onderzoekers, inclusief Eileen Palace (en laten we Masters en Johnson niet vergeten), al geschreven en gesproken over hoe vanzelf of snel (within seconds) genitale responsen tot stand komen, in mannen én in vrouwen. Ellen’s onderzoek voegde hier nieuwe inzichten aan toe. In haar habituatie studie, bijvoorbeeld, vond ze dat vrouwen, in tegenstelling tot wat ze verwacht had, niet habitueerden op herhaalde aanbiedingen van een stimulus. Althans niet als het om genitale reacties gaat. Die bleven komen. Dit is maar een voorbeeld, maar dergelijke bevindingen ondersteunden inderdaad het idee dat genitale responsen, ook in vrouwen, automatisch tot stand komen. Zelfs, zoals ze in haar studies vond, als een stimulus negatief beoordeeld wordt, negatieve gevoelens oproept, of als er geen of weinig opwinding gerapporteerd wordt.

Het meest vernieuwende aan Ellen’s dissertatie was haar focus op de determinanten van subjectieve opwinding. Hierbij nam ze twee belangrijke emotietheorieën als uitgangspunt: De emotietheorie van William James, die zegt dat hoe we ons voelen een direct gevolg is van wat er in ons lijf gebeurd (mijn hart klopt in mijn keel, dus ik ben angstig) en de emotietheorie van Schachter, die de nadruk legt op de interpretatie van situationele factoren (mijn lijf gaat tekeer, er staat een beer voor me, dus ik zal wel angstig zijn). Het idee hierbij was dat mannen misschien meer James’ theorie volgen (‘ik heb een erectie dus ik ben opgewonden') en vrouwen meer die van Schachter. Hoewel er nooit enig bewijs geleverd is voor de idee dat de beleving van opwinding bij mannen bepaald wordt door feedback van hun penis, gaven Ellen’s studies overtuigend aan dat Schachter’s theorie, in vergelijking met die van James, een beter raamwerk biedt voor het begrijpen van de subjectieve ervaring van seksuele opwinding bij vrouwen.

Ellen promoveerde in 1994 cum laude op haar proefschrift Determinants of Sexual Arousal in Women. Met haar promotieonderzoek had ze een indrukwekkende basis gelegd voor een veelbelovende academische carrière. Ze was nog geen activiste, maar ze had met haar proefschrift wel iets opgebouwd dat Leonore Tiefer – een bron van inspiratie, mentor, en goede vriendin van Ellen – ook wel career credibility noemt, iets dat volgens Leonore, ook in haar eigen ervaring, een belangrijk ingrediënt is van succesvol activisme.

Ik promoveerde een jaar later. De WEA procedure bleek een succes en is bijna 20 jaar lang als standaardtest gebruikt in de poli seksuologie van het AMC, eerst door Rik van Lunsen en later, nadat ze van psychologie naar het AMC was overgestapt, ook door Ellen. Daarnaast had ik een aantal experimentele studies uitgevoerd die lieten zien dat de subliminale aanbieding van seksuele stimuli invloed had op erecties bij mannen – het eerste directe bewijs voor de rol van automatische processen bij het tot stand komen van de genitale respons. In november van datzelfde jaar vertrok ik naar de VS. Ik was door John Bancroft, die eerder dat jaar de nieuwe directeur van het Kinsey Instituut was geworden, uitgenodigd om bij hem te komen werken. Ik nam dat aanbod met beide handen aan, al nam ik me voor om enkel een jaar of twee in de VS te blijven. Dat werden er bijna twintig.

Ellen en ik deelden aan de UvA bijna zeven jaar lang een kantoor. Vele jaren met zijn tweeën en later met een collega, Marjon de Zwart, die onderzoek deed naar angst en depressie, en met wie ik op Ellen’s promotiefeest nog een toneelstukje over concordantie heb opgevoerd. We speelden een vrouwelijke ‘fys’ en ‘sub’, ik met weelderige pruik en wij beiden met ballonen om ons niveau van opwinding aan te geven. ‘Fys’ was, zoals verwacht, al snel opgewonden en wilde meer. ‘Sub’ dacht hier anders over en gaf aan dat voor haar de sfeer belangrijk was. Op kantoor was de sfeer, zowel professioneel als persoonlijk, altijd goed. Dat was zo vanaf het begin en dat vergde weinig inspanning. Ik mocht Ellen graag en bewonderde haar. In haar werk was ze gedreven, ambitieus en perfectionistisch. In haar persoonlijk leven combineerde ze open-, eerlijk- en directheid met compassie en empathie. Er ontwikkelde zich een vriendschap tussen ons die versterkt werd door vele gesprekken en gedeelde avonturen. Zo kan ik me nog meerdere lange avonden herinneren bij Ellen en Dé, haar toenmalige echtgenoot en onze collega AIO, die me in zijn onderzoek, waarvoor ik als vrijwilliger heel wat nachten in het slaaplab heb doorgebracht, meermaals wakker maakte om me over mijn dromen te laten vertellen. En zo hebben Ellen en ik samen een keer een week in New York doorgebracht, waarbij we gebruik mochten maken van Leonore Tiefer’s appartement, terwijl zij zelf op reis was. Ellen en ik waren ook de eerste twee PhD studenten die toegelaten werden tot de International Academy of Sex Research (IASR). Dat was in 1991. Vanaf deze meeting werden we door Ken Zucker, indertijd de Secretary-Treasurer van IASR en inmiddels alweer vele jaren de editor van de Archives of Sexual Behavior, met regelmaat de Dutch Twins genoemd.

Na haar promotie werd Ellen een prestigieuze vijfjarige beurs toegekend door de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW). Daarbij werd ze in 1998 aangesteld als universitair docent (UD) en in 2002 bevorderd tot universitair hoofddocent (UHD). Al waren dit zeer productieve jaren, met veel onderzoek en publicaties, ze vormden ook het begin van een langzame wending, een transitie, van een puur wetenschappelijke naar een meer klinische en uiteindelijk meer activistische carrière. Van principal investigator tot principled influencer. Niet dat Ellen bij een nieuwe rol de vorige van zich afschudde. Bij elke transitie kwam er iets bij. Haar wetenschappelijke opleiding en onderzoek vormde de basis voor alles. Dit is waar ze haar kennis vandaan haalde. Maar haar inzicht in geleefde seks, in seks beleefd door mensen met gevoelde en voelende (en ook soms lijdende) lijven, met partners, banen, kinderen, verwachtingen, dromen, en zorgen, dat werd gevormd en gevoed door haar klinische werk. En haar klinische werk vormde weer de basis voor haar activisme. Maar zo ver was het nog niet.

Het waren bijzondere jaren. Zo werd Ellen moeder van twee dochters, Leah (genoemd naar Leonore Tiefer) in 1996 en Britt in 2000 (Ellen schreef me over haar zwangerschappen: “Het blijft een fantastisch gevoel, alsof je vanbinnen geaaid wordt”). En zo ontving Ellen in de eerste tien jaren na haar promotie bijna een miljoen euro aan subsidies, meerdere samen met Rik van Lunsen en inclusief een vernieuwing van haar KNAW fellowship en een Asphasia beurs van NWO. Daarbij was ze de eerste winnaar van de Koos Slob Prijs, in 2004, voor het beste artikel gepubliceerd in het Tijdschrift voor Seksuologie. Maar het waren ook moeilijke jaren. In 1999 had Ellen een burn-out, en heeft ze een half jaar niet gewerkt. Ze heeft me in die periode nog opgezocht. Ik woonde toen in een prachtige studio aan de rand van een bos, net buiten Bloomington, met metershoge ramen die uitkeken op een vallei gevuld met bomen, een beekje, eekhoorntjes, wasbeertjes, en allerlei bontgekleurde vogels. We zaten hele avonden op het deck en hadden lange gesprekken, die voor ons allebei heilzaam bleken.

In 2005 vertrok Ellen, met dank aan Rik van Lunsen, naar het AMC, waar ze universitair hoofdocent werd aan de afdeling Seksuologie en Psychosomatische Obstetrie en Gynaecologie. Ellen was inmiddels gescheiden en al meerdere jaren niet echt gelukkig bij de vakgroep klinische psychologie, wat bijdroeg aan haar burn-out. Deze verandering, deze overstap, was één van de beste dingen die haar ooit zijn overkomen. Ze was dankbaar voor haar nieuwe positie, voor haar nieuwe collega’s, en ze begon een nieuw hoofdstuk, waarbij een groter accent kwam te liggen op klinisch werk. Eén van de onderwerpen waar Ellen het in die jaren regelmatig in onze persoonlijke gesprekken over had, betrof pijn bij het vrijen. Hoe het toch mogelijk was dat zoveel vrouwen geslachtsgemeenschap blijven hebben, terwijl het pijn doet. En hoe dit er toch wel duidelijk op leek te wijzen dat (te)veel vrouwen seks hebben terwijl ze niet opgewonden zijn. Ik denk dat dit soort van observaties de basis vormden voor Ellen’s groeiende verlangen om vrouwen te helpen om een beter, meer gelijkwaardig en meer op (eigen) plezier gericht, seksleven te hebben. Ze verwees hier ook naar in haar oratie, in 2018, en noemt daarin een studie uit 1991 van Willibrord Weijmar Schultz en Harry van de Wiel, die vonden dat heteroseksuele stellen waarvan de man kankerpatiënt is, vaker met seks stoppen dan heteroseksuele stellen waarvan de vrouw kanker heeft. Is de vrouw (gynaecologische) kankerpatiënt dan gaat de seks, inclusief vaginale penetratie, meestal gewoon door. Ik kan me onze gesprekken, zoveel jaren geleden, over dit onderzoek nog herinneren en ik denk dat door dit soort van onderzoek het zaadje al geplant was. Al ontkiemde het, in volle glorie, in full force, pas later.

We deden niet zo heel veel onderzoek samen, maar dat was niet omdat we dat niet wilden. We droomden er zelfs weleens over om samen een onderzoeksinstituut op te richten. Maar er zat een oceaan tussen ons, en de meeste subsidiegevers, inclusief de National Institutes of Health (NIH), waar ik destijds mijn meeste subsidies van kreeg, hadden het liefst dat hun geld, al is dat wel aan het veranderen, binnen eigen land uitgegeven werd. Maar over de jaren heen werkten we wel degelijk van tijd tot tijd samen aan een project, wat altijd een genoegen was. Zo deden we ooit, samen met Julia Heiman en Marieke Brauer, onderzoek naar verminderd seksueel verlangen bij vrouwen, waarbij we Nederlandse en Amerikaanse vrouwen aan een reeks van psychofysiologische, hormonale, en cognitieve testen onderwierpen. Dit leidde tot een tweetal publicaties, in 2011 en 2012. En zo waren we ooit, toen ik nog in Amsterdam werkte, de eersten die onderzoek deden, samen met een studente, Juliette Sonderman, naar genitale en subjectieve responsen van heteroseksuele en lesbische vrouwen op heteroseksuele en lesbische film clips. Ellen en Julliete hadden een clitorale vibrator ontwikkeld en wilden die testen en daarbij verschillende opwindingsniveaus uitlokken. Ik stelde voor om hiervoor lesbische en heteroseksuele stimuli te gebruiken. Het was eerder gevonden dat mannen niet of nauwelijks opgewonden worden van seksuele stimuli die niet overeenkomen met hun seksuele oriëntatie. Dit was nog nooit onderzocht bij vrouwen. We vonden dat vrouwen, in tegenstelling tot mannen, niet verschilden in hun genitale reacties op de twee soorten van porno. We presenteerden dit werk op het IASR-congres in 1995. En ons werk inspireerde Michael Bailey om een subsidieaanvraag te schrijven, met mij, inmiddels aan het Kinsey Instituut werkend, als consultant. Michael kreeg het geld en Meredith Chivers, die dit werk voor haar dissertatie uitvoerde, staat er inmiddels om bekend dat zij heeft laten zien dat de seksuele opwinding van vrouwen niet category specific is (lees: niet enkel reageren op stimuli die congruent zijn met hun seksuele oriëntatie). Maar wij waren de eersten. Helaas, omdat de tijd vliegt en we beiden met andere dingen bezig waren, duurde het tot 2010 voor we dit werk publiceerden, met Zoe Peterson, indertijd post-doc aan het Kinsey Instituut, als eerste auteur. Inmiddels hadden Meredith en Michael hun bevindingen al in 2004 gepubliceerd.

Over de jaren heen zagen we elkaar op congressen en bezochten we elkaar, zo vaak we maar konden, bij elkaar thuis, in Nederland en de VS, en later, nadat ik in 2014 met mijn vrouw, Nadine Pinede, naar Europa terugkeerde, ook in België. (In de VS woonden we voor vele jaren in een kalkstenen huisje gelegen aan Bloomington’s mooiste park – waar Leah en Britt nog gezwommen hebben – alwaar we van meerdere hete zomeravonden met barbecues en goede gesprekken genoten hebben). Ellen had inmiddels een relatie met Mario ter Smitten, die zo vaak als hij maar kon met Ellen meereisde naar congressen en andere bijeenkomsten, en met wie ik tijdens het laatste congres dat Ellen en ik samen bijwoonden (World Association of Sexual Health, WAS, in Mexico City, 2019) nog Frida Kahlo’s huis heb bezocht. Mario en ik hebben ook samen een lied gezongen op het feest ter ere van Ellen’s inauguratie. Die vond plaats in 2016, was welverdiend, en had niet alleen jaren eerder mogen maar ook kunnen plaatsvinden. Ellen had al het papierwerk namelijk al een jaar of twee op haar bureau liggen, maar kon zich er maar niet toe zetten om het af te werken en in te dienen. Ondanks alles wat ze had bereikt, ondanks alle lof, die ze uit zoveel verschillende richtingen en van zoveel collega’s en anderen had mogen ontvangen, was Ellen er niet altijd even zeker van of ze dit alles wel verdiende. Ze had een indrukwekkende lijst van publicaties, veel onderzoeksgeld binnengebracht, ze speelde een belangrijke rol in allerlei commissies, verenigingen, en organisaties, had grote impact op de totstandkoming van de DSM 5, werd in 2011 gekozen als president van IASR, en ontving in 2012 een eredoctoraat van de KU Leuven. Het is te veel om op te noemen. Haar CV was indertijd al zo’n 45 pagina’s lang. Maar toch, zoals ze later in interviews deelde, voelde ze zich soms een bedrieger, iemand die op een dag door de mand zou vallen. Het was een onderwerp dat over de jaren heen regelmatig in onze gesprekken terugkwam. Het gevoel verminderde, gelukkig, maar het had diepe wortels. Zich afvragen of ze er wel bij hoorde, of ze dingen wel verdiende. Zich als jong meisje een buitenbeentje, buitengesloten voelen. In plaats van bitterheid en isolering leidde dat in Ellen’s geval tot de ontwikkeling van compassie en een groot empathisch vermogen. Ze zag en herkende dingen in anderen en wilde oprecht het beste voor haar medemens. Gelukkig stond ze zichzelf ook meer en meer toe om van de goede dingen in het leven, inclusief haar carrière, te genieten.

In augustus 2016 werd bij Ellen borstkanker vastgesteld. Ze benaderde de behandeling - operaties, bestraling, chemotherapie, en hormoontherapie - met grote nuchterheid; pragmatisch en doelgericht. Ze wilde en zou haar leven hier niet door laten domineren. Sterker nog, met haar diagnose leken haar laatste twijfels en remmingen te verdwijnen. In december dat jaar werd Ellen hoogleraar. Ze wist wat ze moest doen en ze ging ervoor. Ze zou haar energie en aandacht volledig richten op het bevorderen van de seksuele gelijkheid van mannen en vrouwen. Alles waar ze zich haar hele leven mee had beziggehouden leek als een puzzel in elkaar te vallen. Eén van haar initiatieven betrof het oprichten van een stichting, Seksueel Welzijn Nederland (SWN). Daarnaast was ze met exponentieel toenemende regelmaat in de media te zien en te horen. Ik heb het nog eens nagerekend, gebruik makend van haar CV. Tussen 2018, het jaar waarin ze haar stichting oprichtte, en eind 2021, toen ze te zwak was om nog in het openbaar te spreken, gaf Ellen meer dan 80 lezingen – een verdubbeling van het aantal lezingen dat ze daarvoor gemiddeld per jaar gaf. En dan de even zo explosieve groei in interviews en andere media-activiteiten. Als ik alles bij elkaar optel, dan droeg Ellen tussen 2018 en 2021 bij aan 46 radio en tv-programma’s, inclusief podcasts. Tussen 1992 en 2017 waren dat er 30, voor die 25 jaren bij elkaar genomen – en dat aantal is op zichzelf al indrukwekkend. Het moge duidelijk zijn, Ellen was on the roll. Ze was charismatisch, bekwaam, openhartig, ze had sterke boodschappen en ze trakteerde ons ook nog eens op een aantal mooie oneliners (“alleen mannen hebben vaginale orgasmes”).

In het voorjaar van 2021 bleek dat Ellen’s borstkanker uitgezaaid was en dat verdere behandeling enkel palliatief van aard zou zijn. Ellen werkte door, met overtuiging, zo hard en lang als ze kon. In september trouwden Ellen en Mario. En in november werd Ellen onderscheiden als Ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw. Het waren mooie momenten. Ik heb Ellen zelden zo gelukkig gezien, zo zien stralen. Maar er was ook een diepe droefheid. Ze wilde nog zo graag door. En wij wilden haar niet kwijt. Ik heb haar in december voor het laatst bezocht. We lagen samen op bed, hand in hand, en spraken over het leven. En over de dood. Ellen stierf op 22 januari 2022.

Ellen’s laatste wetenschappelijke publicatie, In pursuit of pleasure: a biopsychosocial perspective on sexual pleasure and gender, met Verena Klein, Marlene Werner, Rik van Lunsen, en mij als co-auteurs, is voor dit TvS nummer vanuit het Engels vertaald. Het vat alles samen wat Ellen de laatste jaren voor haar dood heeft gezegd en heeft willen zeggen. Het is in mijn ogen een van haar mooiste artikelen. Het is met passie en vuur geschreven, geeft een grondige, kritische bespreking van de literatuur, en heeft meerdere helder verwoordde en goed beargumenteerde boodschappen. Ik vind het een juweeltje. Toen ze de eerste versie naar ons doorstuurde, voegde ze eraan toe ze dat ze ons graag als co-auteur wilde hebben omdat wij haar allemaal geïnspireerd hadden ‘bij vroegere projecten en projecten die nog moeten komen’. We droegen bij aan het artikel, met suggesties en aanvullingen, maar Ellen schreef het. Er stond veel in waar ze met anderen, inclusief Rik van Lunsen, over de jaren heen over had nagedacht en gesproken. Ellen schreef het artikel op uitnodiging van Eli Coleman, editor van de International Journal of Sexual Health, naar aanleiding van de WAS Declaration of Sexual Pleasure, waaraan ze had meegewerkt en die in 2019 op het WAS congres in Mexico City gepresenteerd werd. Het artikel heeft als hoofdboodschap dat mannen en vrouwen niet verschillen in hun biologische en psychologische capaciteit voor seksueel plezier maar wel in de mogelijkheden om seksueel plezier te ervaren. Dat wil zeggen, op basis van de empirische literatuur wordt in dit artikel beargumenteerd dat er geen genderverschillen bestaan in de capaciteit voor seksueel verlangen, seksuele opwinding of orgasme, maar dat de condities om dit alles te ervaren, en ervan te genieten, in veel opzichten en om meerdere redenen niet bepaald optimaal zijn voor vrouwen.

Ik sta volledig achter de ideeën en boodschappen van dit artikel, maar ik heb er ook wel wat bedenkingen bij. Ellen en ik waren het over de jaren heen bijna altijd eens met elkaar, maar sommige onderwerpen vormden voer voor discussie. Het merendeel van Ellen’s onderzoek, niet alles maar een groot deel, richtte zich op vrouwen. Het meeste van mijn eigen onderzoek, niet alles maar een groot deel, richtte zich op mannen. (Zo hadden we jaren geleden al wel eens discussies over hoe ze in sommige van haar publicaties dingen over mannen zei, meestal enigszins indirect of impliciet, terwijl ze geen mannen had meegenomen in haar studies). Maar door het Dual Control Model, dat ik samen met John Bancroft aan het Kinsey Instituut ontwikkeld heb, richtte meer en meer van mijn onderzoek zich op het onderwerp van individuele verschillen. We deden studies in mannen én vrouwen, en vonden, en dit is inmiddels heel wat keren gerepliceerd, dat mannen gemiddeld hoger scoren op seksuele excitatie, wat sterk geassocieerd is met seksueel verlangen, terwijl vrouwen gemiddeld hoger scoren op seksuele inhibitie. Eén van de dingen die ik in al mijn lezingen en colleges over het Dual Control Model benadruk, echter, is dat verschillen tussen mannen onderling, en tussen vrouwen onderling, vele malen groter zijn dan het gemiddelde verschil tussen mannen en vrouwen. In alle studies, van ons en van anderen, in mannen en vrouwen van alle leeftijden, in klinische en niet-klinische steekproeven, wordt gevonden dat een groot aantal vrouwen veel hoger scoort op seksuele excitatie dan een evenzo groot aantal mannen. En dit is niet zo bijzonder, want eigenlijk laat al het onderzoek naar genderverschillen meer variatie binnen dan tussen de genders zien. Het is niet eenvoudig echter, zowel theoretisch als empirisch, om deze werelden te integreren; de wereld van genderverschillen (consistent met een meer nomothetische benadering) en die van individuele verschillen (consistent met een meer idiografische benadering). Wat is het belangrijkst? Waar moeten we het accent op leggen? Op genderverschillen, genderovereenkomsten, of op het feit dat niet alle mannen, en ook niet alle vrouwen hetzelfde zijn? De beroemde seksuoloog Alfred Kinsey wees er vele jaren geleden al op dat in de natuur, waar wij natuurlijk deel van uitmaken, dichotome variabelen nauwelijks voorkomen en variatie de norm is. (Hij wees er ook op dat mensen, om wat voor reden dan ook, geneigd zijn om dichotomieën en categorieën te creëren, ook daar waar enkel diversiteit bestaat).

En dat brengt me op iets anders, wat betreft verschillen, variatie, en de vraag waar we ons het beste op richten. Zo weet ik niet zeker of het orgasme wel zo’n goede, laat staan de beste, maat van seksueel plezier is. Er is nog maar weinig onderzoek over hoe goed, slecht, of gemengd men zich kan voelen over, tijdens, of na een orgasme. (Dit in tegenstelling tot seksuele opwinding, waar heel wat studies duidelijk hebben laten zien dat het met positieve maar ook negatieve gevoelens kan samengaan). In andere woorden, we weten meer over de frequentie dan over de kwaliteit van orgasmes. Veel mannen ervaren, de data zijn hier duidelijk over, vaak en consistent een orgasme, maar veel (jonge) mannen komen sneller klaar dan ze zouden willen, en ook heel wat mannen komen niet zo makkelijk klaar. Daarbij zijn er ook vrouwen, een minderheid inderdaad, maar volgens onderzoek toch wel minstens een op de vier, die zonder aanvullende clitorale stimulatie klaarkomen tijdens penis-in-vagina seks. Maar ook hier kunnen we de vraag stellen of we ons met name op frequentie, consistentie of op kwaliteit moeten richten? Meer in het algemeen roept het de vraag op over hoe we het beste ‘seksueel plezier’ operationaliseren. Wat is seksueel plezier? Zoals we seksuele gezondheid bij voorkeur niet in termen van afwezigheid van iets definiëren, zo is seksueel plezier meer dan de afwezigheid van pijn of de aanwezigheid van opwinding, al kunnen we beiden wel als voorwaarde voor seksueel plezier (h)erkennen. De orgasmekloof bestaat. Maar orgasme is één aspect van seksueel plezier, en wellicht niet het belangrijkste. Niet alle orgasmes zijn even intens of bevredigend. Een orgasme wordt vaak gezien als het hoogtepunt, maar is meestal ook het einde, van verlangen, van opwinding, van seks(ueel plezier). Daarbij worden bij (en ook door) mannen orgasmes en ejaculaties nogal eens door elkaar gehaald. Een orgasme wordt niet zoals een ejaculatie in het ruggenmerg maar in het brein georkestreerd en we weten niet zoveel over hoe en in welke mate de twee samenhangen of elkaar beïnvloeden. En hoe weegt een orgasme, een paar seconden of minuten durend, af (of op) tegen een vrijpartij met alles wat ervoor en tijdens gedaan en gevoeld kan worden, in termen van intimiteit, opwinding, en plezier? Al doet dit allemaal niets af aan de belangrijkste boodschappen van het artikel, denk ik dus dat er nog heel wat te ontdekken valt als het gaat om de ingrediënten en determinanten van seksueel plezier; het onderwerp dat Ellen, niet alleen maar als belangrijk voorstander en gedreven vertolker, onder onze aandacht heeft gebracht. Ik verwacht daarbij niet dat Ellen het met alles dat ik hier schrijf eens zou zijn. Maar Ellen vond zeker ook dat er meer onderzoek naar seksueel plezier nodig is, en had zelfs al wat stappen in deze richting genomen, onder meer samen met Verena Klein en Marlene Werner. Voor de rest zou Ellen wellicht zeggen dat ik het niet allemaal even goed begrepen of beschreven heb. Het stemt me droef dat ik hierover, en over al het andere dat belangrijk is in het leven, niet meer met haar kan praten. Ik hield van Ellen en alles waar ze voor stond, en ik zal doen wat ik kan om haar dromen levend te houden en haar missie te helpen volbrengen. En, ja, met veel plezier.

*De titel verwijst naar Ramses Shaffy’s “Zing, vecht, huil, bid, lach, werk en bewon- der”, een lied waar Ellen erg dol op was en dat live vertolkt werd op haar huwelijks- feest, een paar maanden voor ze overleed.