Auteur(s): Jeffrie Quarsie

Samenvatting

Dit artikel onderzoekt het verband tussen mannelijke verkrachting en seksuele verlangens van mannen, aan de hand van een casusstudie over mannelijke vluchtelingen die seksueel misbruik hebben meegemaakt en een bespreking van de literatuur over biologische en omgevingsfactoren gerelateerd aan seksuele verlangens. Tijdens mijn zeven- weekse periode werkzaam als arts in de medische kliniek van het vluchtelingenkamp Moria te Lesbos in 2018, kwam ik tijdens mijn spreekuur in aanraking met meerdere mannelijke patiënten tussen de 20 en 30 jaar oud met een recent verkrachtingsverleden. Bij zes van de negen ondervraagde mannen bleken sinds verkrachting seksuele verlangens ten aanzien van mannen te bestaan. In de literatuur worden enerzijds biologische en genetische factoren en anderzijds omgevingsgerelateerde factoren beschreven die invloed hebben op de vorming van seksuele verlangens. Seksuele oriëntatie blijkt voor een klein deel genetisch gebaseerd, maar voornamelijk omgevingsgerelateerd. Verkrachting in de jeugd heeft een sterke relatie met homoseksueel gedrag op volwassen leeftijd. Sommige individuele casusbe- schrijvingen suggereren een causaal verband tussen verkrachting op kinderleeftijd en volwassen seksueel gedrag, maar over deze causale rol bestaat geen wetenschappelijke consensus. Over de invloed van verkrachting op volwas- sen leeftijd is weinig bekend. Wel ziet men in meerdere individuele casusbeschrijvingen alsook in deze casusstudie de temporaliteitsfactor – i.e. verlangens die veranderen ná verkrachting - terugkomen. Temporaliteit wordt in de publieke gezondheid als een oorzakelijkheidscriterium gezien. De hier gerapporteerde casus zou, in lijn met som- mige andere wetenschappelijke literatuur, op een causaal verband tussen verkrachting en homoseksuele verlangens kunnen wijzen. Maar solide uitspraken kunnen hieromtrent niet gedaan worden. In het verlengde hiervan, pleit dit stuk daarom voor meer wetenschappelijke aandacht voor de effecten van verkrachting van volwassen mannen op hun seksuele gevoelens.

Dit artikel onderzoekt het verband tussen mannelijke verkrachting en seksuele verlangens van mannen, aan de hand van een casusstudie over mannelijkenoot vluchtelingen die seksueel misbruik hebben meegemaakt. Zowel verkrachting als seksuele oriëntatie zijn beladen thema’s, waarrond veel taboes en sensitiviteiten bestaan in de maatschappij. Wetenschappelijke oordelen over seksuele oriëntatie zijn helaas vaak gepolitiseerd geraakt in het discours over de maatschappelijke rechten van niet-heteroseksueel georiënteerde groepen (Stein, 2001). Onder wetenschappers is er relatief veel aandacht voor verkrachting van vrouwen, maar over de gevolgen van verkrachting van mannen (Lannou, 2017) is weinig bekend. Dit komt onder andere omdat mannelijke verkrachting minder frequent voorkomt, mannelijke slachtoffers minder vaak aan instanties zoals de politie of het ziekenhuis rapporteren en mannen veel minder bereid zijn om ‘erover te praten’ (Javaid, 2018). Dit stuk heeft als doel om bij te dragen aan het wetenschappelijke debat over de rol van verkrachting op mannen (en vrouwen) in het vormen van de inhoud van hun seksuele verlangens.

Conceptuele verhelderingen

Seksuele aantrekkingskracht is slechts één element van het overkoepelende concept seksuele oriëntatie, waarbij doorgaans vier elementen beschreven worden (Rosario et al., 2014). Het eerste is seksueel gedrag, wat bestaat uit de seksuele interacties tussen personen van hetzelfde geslachthet andere geslacht of met beide geslachten. Het tweede is seksuele identiteit, wat gedefinieerd kan worden als een functie van hoe iemand zichzelf ziet, situeert en evalueert binnen de tijd, cultuur en setting waarbinnen iemand zich bevindt. Het derde is seksuele aantrekkingskracht, of seksuele verlangens, wat slaat op iemands interne seksuele fantasieën en erotische opwinding ten opzichte van personen van hetzelfde geslacht, beide geslachten of het tegenovergestelde geslacht. En het vierde is romantische oriëntatie, wat duidt op de capaciteit om een romantische relatie aan te gaan met iemand van hetzelfde of andere geslacht (Rosario et al., 2014). Hoewel deze in de literatuur vaak door elkaar worden gehaald, is het voor deze casusbeschrijving belangrijk om deze elementen conceptueel zo veel mogelijk uit elkaar te houden, omdat deze namelijk met elkaar in strijd lijken te komen. Romantische oriëntatie, seksueel gedrag en seksuele identiteit kunnen zeer ingeperkt of aangepast worden door cultuur en socialisatie, terwijl seksuele verlangens hier het minst aan onderhevig aan (Mustanski et al., 2014). In dit artikel staat één element van de seksuele oriëntatie van mannen centraal: de seksuele verlangens. Over het algemeen is de seksuele aantrekkingskracht bij volwassen mannen stabiel over tijd, terwijl er tegenwoordig bewijs is dat de seksuele oriëntatie van vrouwen ook fluïde kan zijn (Diamond, 2021, Mustanski et al., 2014). Los gebaseerd op Javaid (2018), wordt mannelijke verkrachting in dit artikel gedefinieerd als een daad van psychologische, fysieke en emotionele violatie in de vorm van gedwongen orale of anale penetratie van een man met een penis of object zonder zijn toestemming, of gedwongen insertieve orale of anale penetratie door een man zonder zijn toestemming met een andere man.

Casusbespreking

Onderzoekspopulatie en methodiek

Tijdens mijn zeven-weekse periode werkzaam als arts in de medische kliniek van het vluchtelingenkamp Moria te Lesbos in 2018, kwam ik tijdens ons spreekuur in aanraking met meerdere mannelijke patiënten tussen de 20 en 30 jaar oud met een recent verkrachtingsverleden. Hun maritale status verschilde onderling van vrijgezel, getrouwd tot weduwnaar. Het betrof vaak herhaalde verkrachtingen gedurende een betrekkelijk korte periode, vaak als gevangene in kampen van rebellen. Mijn patiënten werden dikwijls gedwongen tot orale seks (inclusief urinaire seks), receptieve anale seks, evenals soms gedwongen om insertieve seksuele betrekkingen met andere mannen en hond- en katachtigen. De patiënten die ik sprak kwamen veelal uit de Democratische Republiek Congo (DRC), een land waar in sommige gebieden van het land hevige oorlog woedt en waar verkrachting van mannen (en vrouwen) als belangrijk oorlogswapen wordt ingezet (Meger, 2010). In het oosten van DRC heeft bijna een kwart (23.6%) van de mannelijke inwoners een geschiedenis van verkrachting (Chynoweth et al., 2017). Een deel van de mannen rapporteerde ook tijdens hun vluchtroute nogmaals verkracht te zijn geweest door Turkse mannen in Turkije. De klachten waarmee de mannen zich, naar aanleiding van de verkrachtingsgeschiedenis, klinisch presenteerden betroffen rectale hemorrages, pijnlijke defaecatie, musculoskeletale pijnen, genitale SOA-klachten, incontinentie en nachtmerries. Ook enkele mannelijke Afghaanse en Syrische patiënten vertelden mij over een geschiedenis van verkrachting. Bij deze patiënten had ik echter een tolk nodig, waardoor ik me minder vrij voelde diepgaande vragen te stellen. Bij deze groepen patiënten heb ik het thema seksuele verlangens daarom niet goed durven uit te vragen waardoor deze groep niet betrokken is bij de reflectie op de onderzoeksvraag.

De aanleiding voor dit stuk over veranderingen in seksueel verlangen was een Congolese man die aan het eind van een lang consult over zijn nachtmerries begon te huilen, waarna bleek dat het verdriet niet zozeer de verkrachting zelf betrof maar eerder de nasleep van homoseksuele verlangens sindsdien. Ik heb daarna een hypothese gesteld en bij ongeveer negen andere verkrachte mannen een dieper consult kunnen voeren waarbij ik heb geprobeerd gericht door te vragen naar hun seksuele verlangens. Met deze mannelijke patiënten hield ik een direct consult van aangezicht tot aangezicht in het Frans, zonder tussenkomst van een tolk. Ik stelde vragen over hun seksuele verlangens in de periode na verkrachting en seksuele verlangens in hun leven tot aan de verkrachting. Tot de gestelde vragen behoorden vragen over seksuele verlangens tijdens de jeugd en volwassenheid, aard van de seksuele relaties tot aan verkrachting, en seksuele verlangens en betrekkingen sinds verkrachting. Over identiteit heb ik het weinig gehad, behalve dat ik heb aangegeven dat het openlijk ventileren van de door hen genoemde gevoelens niet uiten strafbaar is in Europa.

Interpretatie

Meerdere van deze mannen gaven blijk van diep verborgen seksuele verlangens jegens mannen sinds de verkrachting. Dit was bij zes van de mannen het geval, terwijl drie dit ontkenden. Twee van de drie ontkenden dit fel met veel emotie. De gewaarwording van deze verlangens bij deze tot voorheen heteroseksueel identificerende en heteroseksueel seksueel gedragende mannen ging gepaard met angst, schaamte en verwarring. Verwarring vanwege hun, tot dan toe, zekerheid met betrekking tot hun heteroseksuele identiteit en desinteresse qua seksuele verlangens in mannen. Deze patiënten onderhielden allen, tot aan het punt van verkrachting, enkel seksuele betrekkingen met vrouwen. Schaamte tegenover hun vrouw of vriendin en vanwege hun eigen afkeurende houding ten aanzien van homoseksuele praktijken. En angst vanwege het verboden karakter ervan in hun thuislanden en de angst om in het (onveilige) kamp Moria een homoseksuele identiteit te worden aangemerkt. Het is belangrijk om te benadrukken dat de anamnese geen aanwijzingen gaf om te vermoeden dat deze mannen reeds langer homoseksuele verlangens koesterden. Eveneens is het onwaarschijnlijk dat er sprake was van sociaal wenselijke antwoorden richting mij, gezien hun eigen afkeer van homoseksualiteit en de zichtbare schaamte in hun ogen tijdens de ontboezemingen. Desondanks is het niet onwaarschijnlijk dat een klein deel van deze mannen altijd al homoseksuele verlangens had gehad. Deze getroffen patiënten openbaarden tijdens het consult aan mij dat zij zeer sterke verlangens hadden om seksuele betrekkingen met een man te onderhouden. Ervan uitgaande dat een deel van deze mannen in hun leven voorafgaand aan de verkrachting overwegend heteroseksuele verlangens koesterde, leek er mij een verandering in de richting homoseksuele verlangens plaatsgevonden te hebben sinds de verkrachtingsgebeurtenis. Dit roept de vraag op hoe deze observatie zich situeert binnen de huidige staat van wetenschappelijke literatuur. Recente literatuur laat zien dat er een groot verschil lijkt te bestaan in de modellen van seksuele oriëntatie tussen mannen en vrouwen (Mustanski et al., 2014). Gezien de casus enkel mannen betreft richt dit artikel zich voornamelijk op een evaluatie van de literatuur over seksuele oriëntatie bij mannen, maar zal in mindere mate ook de literatuur over vrouwen betrekken.

Literatuurbespreking

Men kan in de literatuur historisch grofweg twee lijnen van wetenschappelijk bewijs vinden over de factoren die de vorming van seksuele verlangens bepalen in het kader van seksuele oriëntatie. De ene lijn betreft invloeden voorafgaand aan de geboorte – soms biologisch of genetisch genoemd en de andere lijn betreft invloeden na de geboorte – ook wel omgevingsgerelateerd genoemd (Bailey et al., 2016). Seksuele oriëntatie is voor een klein deel genetisch bepaald, maar voornamelijk omgevingsgerelateerd (Bailey et al., 2016). Genetische en biologische bewijzen voor de vorming van seksuele oriëntatie beschreven in de literatuur zijn enkele genen zoals regio Xq28 van het X-chromosoom en bepaalde loci op chromosoom 7 en 8, enkele aanwijzingen in het brein zoals verschillen in de grootte van de hypothalamus, de geboortevolgorde van broers, de mate van blootstelling aan hormoonniveaus tijdens de prenatale ontwikkeling, en een bewezen 30% genetische overdraagbaarheid van seksuele oriëntatie (Bailey et al., 2016; Diamond et al., 2021; Ganna et al., 2019; Mustanski, 2014). Zonder twijfel is een groot deel van de vorming van seksuele oriëntatie echter omgevingsgerelateerd (Bailey et al., 2016). Het meest overtuigende bewijs hiervoor is dat de identieke tweelingbroer of zus van een niet-heteroseksueel georiënteerd kind heel vaak wel heteroseksueel is (Bailey et al., 2016).

Er zijn meerdere methodieken om seksuele verlangens te meten, zoals de orthogonale categorieën homoseksueel, heteroseksueel, biseksueel en aseksueel, maar de meest gebruikte methodiek is de continue Kinsey-schaal (Hamer et al., 2021) die uitgaat van twee uitersten met een exclusief heteroseksuele aantrekkingskracht enerzijds, een exclusief homoseksuele aantrekkingskracht anderszijds, en een gradueel continuüm ertussenin (Kinsey et al, 1948). Voor onze casus is vooral de Kinsey-schaal toepasbaar, aangezien dit artikel geen uitspraken doet over categorale identiteitsverandering maar zich enkel richt op veranderingen in seksuele verlangens.
Omdat verkrachting binnen deze ‘omgevingskoker’ zou vallen, ga ik dieper in op de omgevingsgerelateerde factoren op seksuele aantrekkingskracht. Ik bespreek zowel statistische studies als casusstudies. Er is veel kwantitatief onderzoek gedaan naar de invloed van het ervaren van seksueel misbruik in de jeugd op een niet-heteroseksuele oriëntatie, en hiermee aannemelijk ook niet-heteroseksuele verlangens, op latere leeftijd. In een groot aantal studies worden sterke correlaties gevonden (Beard et al, 2013; Friedmann et al., 2011; Johnson & Shrier, 1985; Roberts et al., 2013). Een methodologisch rigoureuze longitudinaal review kwam uit op een 6.7x hogere kans tussen een seksueel misbruik ervaring als jonge en het ervaren/rapporteren van niet-heteroseksueel seksueel gedrag als volwassen man 30 jaar later (Wilson & Widom, 2010). Ook nadat gecorrigeerd werd voor meerdere confounders bleef deze associatie overeind.

Sommige onderzoekers wijzen erop dat de causaliteit van dit verband ook omgekeerd kan zijn, i.e. dat niet-heteroseksueel georiënteerde jongens een grotere kans hebben om verkracht te worden. Zij redeneren dat niet-heteroseksueel georiënteerde jongens vaker gender non-conform gedrag vertonen, wat vaker verkeerde aandacht van opportunistische individuen zou aantrekken, dat deze jongens vaker risicovolle omgevingen opzoeken, of dat zij in hun exploratie vaker contact met oudere mannen opzoeken wat vervolgens kan uitmonden in ongewenste handelingen. Een ander argument is dat homoseksueel georiënteerde mannen wellicht minder schaamte voelen dan heteroseksueel georiënteerde mannen om verkrachting te rapporteren bij instanties, waardoor zij relatief oververtegenwoordigd zijn in de publieke cijfers (Lannou et al., 2017).

Al wijzen studies erop dat de associatie sterker is bij mannen dan bij vrouwen (Wilson & Widom, 2010), werd er bij vrouwen een vergelijkbare associatie gerapporteerd (Alvy et al., 2013; Alley & Diamond, 2021). Sommige onderzoekers wijzen op indicaties dat seksueel misbruik van jonge meisjes een verandering richting homoseksuele aantrekkingskracht op volwassenheid teweeg kan brengen (Marvasti & Dripchak, 2004). Zij verklaren dit doordat een verkrachting door een man zou leiden tot een aversie tegenover mannelijke genitalia, wat het vrouwelijk alternatief aantrekkelijker maakt. De neiging tot homoseksueel gedrag lijkt dus vergelijkbaar met mannen, maar de aversieverklaring ervan zou voor hen niet opgaan aangezien mannen, indien de theorie klopt, juist een hogere affiniteit voor mannen lijken te ontwikkelen. Een andere studie (Alley & Diamond, 2021) laat eveneens zien dat een misbruikervaring als jong meisje vaker leidt tot homoseksueel gedrag op volwassen leeftijd, maar stelt de hypothese dat de ervaring van seksueel misbruik als kind zou kunnen interageren met genetische factoren wat vervolgens leidt tot homoseksueel gedrag. Zij stellen dus dat er niet per se een tegenstelling hoeft te bestaan tussen genetische en omgevingsgerelateerde factoren. Algemeen blijkt dat de wetenschappelijke discussie over de status van een causale rol van kindermisbruik op homoseksuele verlangens nog verre van beslecht is.

Naast statistieken, zijn er ook casusstudies die een causale hypothese tussen seksueel misbruik als kind en latere homoseksuele verlangens zouden ondersteunen. Zo beschrijven Gilgun en Reiser (1990) het verhaal van Carl die een duidelijke heteroseksuele ontwikkeling kende tot zijn twaalfde jaar, maar sinds het moment van verkrachting ook seksuele verlangens voor mannen begon te koesteren, ondanks zijn eigen homofobe attitude.

De clustercasus in dit artikel betreft echter niet verkrachting in de jeugd maar tijdens de volwassen jaren. In de literatuur over volwassen mannen gaan studies voornamelijk over verwarring van seksuele identiteit na verkrachting, wat zou kunnen wijzen – maar niet noodzakelijkerwijs- op veranderingen in seksuele verlangens. De factor temporaliteit lijkt hierin een belangrijke rol te spelen, i.e. het effect vindt plaats ná de oorzaak (Hill, 1965). Er zijn casusbeschrijvingen zoals die van Tomeo (2001) waarin 68% van de geïnterviewde homoseksuele mannen zichzelf pas begon te beschouwen als homoseksueel (kort) ná het ervaren misbruik. Bij de mannen in mijn casusbespreking begonnen de homoseksuele verlangens eveneens kort ná de verkrachting. Zo vertelde een patiënt mij:

“Ik voel me schuldig tegenover mijn vrouw, want sinds de verkrachting wil ik niet meer met haar seks hebben maar heb ik seksuele fantasieën over mannen.”

Discussie

Er bestaan anekdotische observaties uit de wetenschappelijke literatuur die de veldobservatie steunen dat verkrachting een verandering in seksuele verlangens teweeg zou kunnen brengen. Deze studies zijn echter vaak klein, relatief oud en vertonen conceptuele verwarring, waarbij de identiteit en seksuele verlangens door elkaar worden gebruikt. Er is statistisch bewijs over verkrachting in de jeugd maar er kunnen op basis van deze evidentie gene causale uitspraken gedaan worden. De methodologische sterkte van deze casus is dat een zeldzaam cluster van gelijksoortige patiënten bij elkaar is aangetroffen, die vervolgens allen door dezelfde onderzoeker zijn gezien en waarmee dieptegesprekken zijn gevoerd. Een zwakte is echter het relatief lage aantal. Evenmin is er tijdens deze transversale contactmomenten sprake van een longitudinale follow-up van de patiënten, wat het verloop en duur van deze gevoelens beter in kaart zou brengen. Ook zijn er kanttekeningen te maken tussen het toepassen van Westerse seksuele concepten op een niet-Westerse populatie (Ammar & Eres, 2001). Bovendien vond de verkrachting plaats in een context van oorlog, te midden van andere wreedheden, en de populatie in kwestie is ontheemd en op de vlucht. Men behoort daarom terughoudend te zijn met het trekken van conclusies op basis van deze casusbeschrijving. De vraag blijft dus open in hoeverre verkrachting een vormende factor is in het ontwikkelen van seksuele verlangens. Eveneens blijft onduidelijk wat het onderliggend verklarende mechanisme dan zou kunnen zijn.

Wanneer men echter de terugkerende temporeel-geassocieerde veranderingen in seksuele oriëntatie, zoals beschreven in de literatuur, toepast op deze casus, zou dit de mogelijkheid kunnen suggereren dat verkrachting seksuele verlangens beïnvloedt. Dit dient echter verder geëxploreerd te worden, want het gaat in tegen de gangbare wetenschappelijke zienswijze over stabiliteit van homoseksuele verlangens bij volwassen mannen (Diamond, 2021). Ik wil hierbij als mogelijkheid naar voren schuiven dat verkrachting, in welke levensperiode dan ook, mede oorzakelijk zou kunnen zijn in veranderingen in het seksueel verlangen van slachtoffers.

Indien het klopt dat verkrachting kan leiden tot veranderde seksuele verlangens, dan zou dit een belangrijk bijdragend inzicht zijn, gezien de hoge lifetime prevalentie van verkrachting (Dworkin et al., 2021) alsook het feit dat zelfinzicht over de eigen seksuele aantrekkingskracht deel uitmaakt van een gezond mentaal welbevinden. Volgens lokale experts heeft bijvoorbeeld een groot deel van de Congolese mannen na verkrachting de neiging om zelfmoord te plegen (Riemersma, 2021). Wellicht zou verwarring over seksuele verlangens hier ook een rol in kunnen spelen. Er is daarom meer onderzoek nodig naar de exacte rol van verkrachting in het vormen van de inhoud van seksuele verlangens bij mannen (en vrouwen). Ik open hierbij graag een wetenschappelijke conversatie om de rol van verkrachting in seksuele verlangens samen met relevante academische collegae en professionals uit de klinische praktijk verder uit te diepen.

Literatuur

Alley, J. & Diamond, L.M. (2021). Early childhood adversity and women’s sexual behavior: The role of sensitivity to sexual reward. Developmental Review, 61: 100982.;

Alvy, L. M., Hughes, T. L., Kristjanson, A. F., & Wilsnack, S. C. (2013). Sexual identity group differences in child abuse and neglect. Journal of interpersonal violence, 28(10), 2088-2111.

Ammar, N. & Erez, E. (2001) The Anthropology of Rape. In Davis, N. and G. Geis, Encyclopedia of Criminology and Deviant Behavior, Section three. Virginia: Taylor and Francis, pp. 285-288

Bailey, J. M., Vasey, P. L., Diamond, L. M., Breedlove, S. M., Vilain, E., & Epprecht, M. (2016). Sexual orientation, controversy, and science. Psychological Science in the Public Interest, 17(2), 45-101.

Beard, K. W., O’Keefe, S. L., Swindell, S., Stroebel, S. S., Griffee, K., Young, D. H., & Linz, T. D. (2013). Brother-brother incest: Data from an anonymous computerized survey. Sexual Addiction & Compulsivity, 20(3), 217-253.

Chynoweth, S. K., Freccero, J., & Touquet, H. (2017). Sexual violence against men and boys in conflict and forced displacement: implications for the health sector. Reproductive health matters, 25(51), 90-94.

Diamond, L.M. (2021). The new genetic evidence on same-gender sexuality: Implications for sexual fluidity and multiple forms of sexual diversity. Journal of Sex Research; 58, (7), 818-837;

Friedman, M. S., Marshal, M. P., Guadamuz, T. E., Wei, C., Wong, C. F., Saewyc, E. M., & Stall, R. (2011). A meta-analysis of disparities in childhood sexual abuse, parental physical abuse, and peer victimization among sexual minority and sexual nonminority individuals. American journal of public health, 101(8), 1481-1494.

Dworkin, E. R., Krahé, B., & Zinzow, H. (2021). The global prevalence of sexual assault: A systematic review of international research since 2010. Psychology of violence, 11(5), 497.

Gilgun, J. F., & Reiser, E. (1990). The development of sexual identity among men sexually abused as children. Families in Society, 71(9), 515-523.

Hill, A. B. (1965). The environment and disease: association or causation?

Hamer, D., Mustanski, B., Sell, R., Sanders, S. A., & Garcia, J. R. (2021). Comment on “Large-scale GWAS reveals insights into the genetic architecture of same-sex sexual behavior”. Science, 371(6536), eaba2941.

Ioannou, M., Hammond, L., & Machin, L. (2017). Male-on-male sexual assault: Victim, offender and offence characteristics. Journal of investigative psychology and offender profiling, 14(2), 189-209.

Javaid, A. (2018). Male rape, masculinities, and sexualities. International journal of law, crime and justice, 52, 199-210.

Johnson, R. L., & Shrier, D. K. (1985). Sexual victimization of boys: Experience at an adolescent medicine clinic. Journal of Adolescent Health Care, 6(5), 372-376.

Kinsey, A. C., Pomery, W. B., & Martin, C. E. (1948). Kinsey Scale. Personality and Social Psychology Bulletin.

Marvasti, J. A., & Dripchak, V. L. (2004). The trauma of incest and child sexual abuse: Psychobiological perspective. In J. A. Marvasti (Ed.), Psychiatric treatment of victims and survivors of sexual trauma: A neuro-bio-psychological approach (pp. ٣–١٧). Charles C Thomas Publisher.

Meger, S. (2010). Rape of the Congo: Understanding sexual violence in the conflict in the Democratic Republic of Congo. Journal of Contemporary African Studies, 28(2), 119-135.

Mustanski, B., et al. (2014). Development of a sexual orientation and identity. In: D.L. Tolman & L.M. Diamond (Eds.). APA Handbook of sexuality and psychology: Volume 1: Person-based approaches (pp. 597-628). Washington: American Psychological Association.

Riemersma, G. (2021, 29 oktober). Interview Denis Mukwege: ‘Als een oorlog lang duurt, zoals in Congo, gebeuren er dingen die nergens anders zijn gebeurd’. Volkskrant. 'Als een oorlog lang duurt, zoals in Congo, gebeuren er dingen die nergens anders zijn gebeurd’ (volkskrant.nl)

Roberts, A. L., Glymour, M. M., & Koenen, K. C. (2013). Does maltreatment in childhood affect sexual orientation in adulthood?. Archives of sexual behavior, 42(2), 161-171.

Rosario, M. & Schrimshaw, E.W. (2014). Theories and etiologies of sexual orientation. In D.L. Tolman & L.M. Diamond (Eds.). APA Handbook of sexuality and psychology. Volume 1: Person-based approaches (555-596). American Psychological Association.

Stein, E. (2001). The mismeasure of desire: The science, theory, and ethics of sexual orientation. Oxford University Press.

Tomeo, M. E., Templer, D. I., Anderson, S., & Kotler, D. (2001). Comparative data of childhood and adolescence molestation in heterosexual and homosexual persons. Archives of Sexual Behavior, 30(5), 535-541.

Walker, J., Archer, J., & Davies, M. (2005). Effects of rape on men: A descriptive analysis. Archives of Sexual Behavior, 34(1), 69-80.

Wilson, H. W., & Widom, C. S. (2010). Does physical abuse, sexual abuse, or neglect in childhood increase the likelihood of same-sex sexual relationships and cohabitation? A prospective 30-year follow-up. Archives of Sexual Behavior, 39(1), 63-74.