Dubbel onzichtbaar. Hulpverlening voor transgender slachtoffers van huiselijk geweld en kindermishandeling
Auteur(s): Marijke Naezer, Willemijn Krebbekx, & Paula Thijs
Samenvatting
Transgender personen lijken vaker dan gemiddeld slachtoffer te worden van huiselijk geweld en kindermishandeling. Toch zien hulpverlenende instanties zeer weinig hulpvragers uit deze doelgroep. In dit artikel analyseren we de oorzaken van en mogelijke oplossingen voor deze discrepantie op basis van 25 diepte-interviews met hulpvragers en hulpaanbieders uit verschillende sectoren. Uit onze analyse blijkt dat geweldservaringen op verschillende manieren kunnen samenhangen met transgenderthematiek, en dat het voor een adequate hulpverlening cruciaal is dat zorgverleners rekening houden met beide elementen: transgenderthematiek en huiselijk geweld. Dat is op dit moment nog niet het geval. Hulpvragers blijven vaak dubbel onzichtbaar: in de huiselijk geweld keten blijft de mogelijke rol van transgenderthematiek vaak onzichtbaar, en in de transgenderzorg, -belangenbehartiging en -zelforganisaties blijft huiselijk geweld vaak onzichtbaar. Hierdoor krijgen transgender slachtoffers van huiselijk geweld niet de hulp die ze nodig hebben en waar ze recht op hebben. Zo kan er (veel) meer of juist minder aandacht worden besteed aan “het transgenderdeel” of “het huiselijk gewelddeel” dan waar een slachtoffer behoefte aan heeft. De (mogelijke) relatie tussen deze twee elementen wordt niet altijd betrokken in de hulpverlening terwijl daar wel behoefte aan is, of omgekeerd. En slachtoffers kunnen te maken krijgen met (de dreiging van) onprettige reacties en transfobie, zoals buitensluiting, misgendering en deadnaming. Op basis van ons onderzoek doen we verschillende aanbevelingen.
- Marijke Naezer | Zelfstandig Onderzoeker
- Willemijn Krebbekx | Universitair Docent Antropologie verbonden aan de afdeling Antropologie van de UvA
- Paula Thijs | Senior Onderzoeker verbonden aan Atria kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis
Transgender personen vormen een gemarginaliseerde groep in Nederland, bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt, op het gebied van gezondheid en als slachtoffer van geweld (Kuyper, 2017; van Beusekom & Kuyper, 2018; van Oosterhout, 2019). Belangengroepen zoals Transgender Netwerk Nederland signaleren daarnaast dat transgender personen disproportioneel worden geraakt door huiselijk geweld en kindermishandeling.
Onder huiselijk geweld verstaan we geweld dat door iemand uit de huiselijke of familiekring van het slachtoffer wordt gepleegd. De term “huiselijk” verwijst dus niet naar een locatie, maar naar de relatie tussen slachtoffer en pleger, welke tevens door afhankelijkheid wordt gekenmerkt. Plegers zijn bijvoorbeeld (ex-)partners, gezins- en familieleden en (huis)vrienden. Wij verwijzen met de term huiselijk geweld nadrukkelijk ook naar kindermishandeling. Huiselijk geweld kan fysiek, seksueel en psychisch van aard zijn en kan in ernst en duur sterk variëren (Movisie, 2021).
Met de term transgender personen verwijzen wij naar mensen van wie de genderidentiteit niet overeenkomt met het geslacht dat zij bij hun geboorte kregen toegewezen. Dit omvat dus ook mensen die zich identificeren als non-binair, genderfluïde, a-gender, etcetera. Met de term verwijzen we naar mensen die besluiten tot een sociale, juridische en/of medische transitie, maar ook naar de mensen die dat niet doen. In navolging van transgender auteurs en activisten (bijvoorbeeld Ndwanje, 2020) gebruiken wij de term “transgender” als bijvoeglijk naamwoord.
De indruk dat huiselijk geweld en kindermishandeling vaak voorkomt onder de transgender populatie lijkt te worden ondersteund door onderzoek, al kunnen onderzoeken onder verschillende doelgroepen niet zonder meer met elkaar vergeleken worden vanwege verschillen in vraagstelling en methoden. Een gelegenheidssteekproef van Transgender Netwerk Nederland (TNN) liet zien dat 42% van de transgender volwassenen het jaar voorafgaand aan het onderzoek een vorm van huiselijk geweld meemaakte (van Oosterhout, 2019). In de vijf jaar voorafgaand aan dit onderzoek maakte 15,7% van deze respondenten een “evidente” (dat wil zeggen “zware”) vorm van geweld mee zoals mishandeling of dreiging daarmee, stalking of gedwongen seksuele handelingen (van Oosterhout, 2019, p. 16). Van Oosterhout vergeleek de cijfers over de verschillende geweldsvormen met cijfers uit onderzoek van WODC/Intomart GfK (2010) onder de algemene bevolking, waarin vergelijkbare definities en vragen werden gebruikt. Van Oosterhout (2019, p. 17) liet zien dat 20 van de 21 vormen van huiselijk geweld (veel) vaker voorkomen onder transgender mensen, namelijk 1,4 tot 4,4 keer zo vaak.
In een recenter onderzoek van het WODC onder de algemene bevolking gaf 5,5% van de ondervraagden aan in de afgelopen vijf jaar tenminste één voorval van lichamelijk of seksueel huiselijk geweld te hebben meegemaakt (ten Boom & Wittebrood, 2019, p. 50); beduidend lager dan de 15,7% uit het TNN-onderzoek. De laatste Prevalentiemonitor huiselijk geweld en seksueel grensoverschrijdend gedrag (Akkermans et al., 2023) wees uit dat 7% van de algemene bevolking in de afgelopen vijf jaar slachtoffer werd van niet-seksueel fysiek geweld door iemand uit de huiselijke kring (p.30), en 1,7% van fysiek seksueel geweld. Ook deze cijfers zijn aanmerkelijk lager dan de 15,7% uit het TNN-onderzoek, al zijn de beide onderzoeken niet zomaar met elkaar te vergelijken.
Tegelijkertijd zien hulpverlenende instanties voor preventie, interventie en opvang bij huiselijk geweld zeer weinig transgender slachtoffers. Over de achtergrond van deze discrepantie is nauwelijks kennis beschikbaar. We onderzochten daarom de oorzaken van en mogelijke oplossingen voor de afstand tussen transgender slachtoffers van huiselijk geweld en het zorgaanbod. Dit deden we op basis van diepte-interviews met transgender hulpvragers, en hulpaanbieders uit de huiselijk geweld keten, de transgenderzorg en -belangenbehartiging en transgenderzelforganisaties.
Methode
De basis van onze analyse wordt gevormd door 25 semigestructureerde diepte-interviews, waarvan 13 met transgender hulpvragers en 12 met hulpaanbieders uit de huiselijk geweld keten, de transgenderzorg en -belangenbehartiging en transgenderzelforganisaties. Voor de uitvoering van dit onderzoek is toestemming verkregen van de Ethische Commissie van de Faculteit der Maatschappij en Gedragswetenschappen, Universiteit van Amsterdam (nummer 2020-CDE-12689, ID: 12689).
De steekproef van 13 hulpvragers vormt een gelegenheidssteekproef. Werving vond plaats op verschillende manieren: (1) door het opnieuw benaderen van 33 transgender personen die in eerder onderzoek (Van Oosterhout, 2019) hadden aangegeven huiselijk geweld te hebben ervaren en ervoor open te staan aan vervolgonderzoek mee te werken; (2) via een algemene oproep verspreid via belangenorganisaties en sociale mediakanalen van Transgender Netwerk Nederland en Atria; en (3) via snowball sampling, waarbij aan respondenten is gevraagd andere mogelijk geschikte respondenten aan te dragen. Als selectiecriteria golden het identificeren als transgender en het hebben meegemaakt van huiselijk geweld of kindermishandeling.
De hulpvragers met wie we spraken, hadden verschillende genderidentiteiten. Twee geïnterviewden waren non-binair, en onder de overige geïnterviewden was er een gelijke verhouding tussen (trans) vrouwen en (trans) mannen. Hun leeftijd liep uiteen van begin twintig tot eind vijftig. De geïnterviewden waren zowel in de periode van het geweld als tijdens het interview in verschillende fases van hun sociale en/of fysieke transitie. Ze hadden te maken gehad met verschillende vormen van huiselijk geweld, in hun jeugd (bijvoorbeeld kindermishandeling) en/of later (bijvoorbeeld partnergeweld).
De geïnterviewden hadden ervaring met verschillende vormen van hulp. In de interviews kwam niet alleen acute hulp aan bod, maar ook preventie en hulp voor de langetermijngevolgen van het geweld. Sommige ervaringen met het zoeken naar hulp dateerden van relatief lang geleden (1970-2000), andere waren recenter. In onze analyse stonden vooral de meer recente ervaringen met hulpverlening centraal.
We interviewden ook 12 hulpaanbieders, waarvan 9 uit de formele en 3 uit de informele zorg. Deze hulpaanbieders werden geworven via e-mails aan de betreffende organisaties. Dit gebeurde na het afnemen van de interviews met de transgender personen, zodat aan de lijst van bekende (formele en informele) zorgverleners ook zorgverleners toegevoegd konden worden die door de geïnterviewde transgender personen werden genoemd als relevant.
Formele hulpaanbieders werkten bij diverse organisaties in de ketenaanpak huiselijk geweld, zoals de politie, Veilig Thuis en crisisopvang, 113 Zelfmoordpreventie, en organisaties uit de transgenderzorg en -belangenbehartiging. Met informele zorg doelen we op zorg geboden door lokale zelforganisaties, zoals transgendercontactgroepen. Twee belangrijke stemmen die ontbreken in ons onderzoek en die wel genoemd werden in interviews met hulpvragers, zijn huisartsen en het Amsterdam UMC, de grootste aanbieder van transgenderzorg in Nederland. De laatste werd wel uitgenodigd om mee te werken aan het onderzoek, maar het lukte niet om tijdig een interview in te plannen.
De analyse van de interviews richtte zich op het identificeren van knelpunten die de verschillende doelgroepen ervaren bij het signaleren en bespreekbaar maken van huiselijk geweld, en bij het verlenen van opvang, hulp en zorg aan slachtoffers.
Resultaten
Het geweld waar de geïnterviewde hulpvragers mee te maken hadden gekregen was soms meer, soms minder gerelateerd aan hun transgender identiteit. Als het direct gerelateerd was, werden er bijvoorbeeld denigrerende opmerkingen gemaakt over iemands trans-zijn.
Een geïnterviewde trans vrouw vertelt bijvoorbeeld over haar jeugd:
“In verschillende gesprekken heeft [mijn vader] hele nare dingen gezegd over trans zijn, bijvoorbeeld: ‘wil je wel aan de hormonen, want je wordt helemaal geen mooie vrouw’. […] En ook: ‘is het niet een fase, is [een fysieke transitie] wel nodig?’ […] Dat deed best wel pijn, om dat van mijn vader te horen.”
In dit geval heeft het geweld dus een duidelijke link met trans-zijn. In andere gevallen was iemands trans-zijn een zoveelste manier om iemand pijn te doen, bovenop andere vormen van geweld:
“Het [geweld] was niet per sé alleen trans gerelateerd. Ik ben wel heel erg uitgescholden door mijn ex omdat ik trans ben. Lelijke vrouw genoemd, mislukte vrouw, dat soort dingen. Dus in het schelden was het wel een ding.”
In sommige gevallen zagen geïnterviewden helemaal geen verband tussen hun transgender identiteit en het geweld, bijvoorbeeld omdat hun trans-zijn niet bekend was bij de pleger van het geweld.
Ondanks dat transgender zijn en huiselijk geweld voor veel transgender slachtoffers van huiselijk geweld met elkaar verweven zijn, concluderen de geïnterviewde hulpvragers dat er in de hulpverlening bijna nooit aandacht is voor beide aspecten van hun ervaring. De belangrijkste bevinding uit ons onderzoek wordt helder geformuleerd door een geïnterviewde hulpvrager:
“In de transgemeenschap zie je vaak niet dat mensen huiselijk geweld ervaren. En bij het huiselijk geweld zie je niet dat het een trans persoon is. En dat is het lastige.”
Zowel hulpvragers als zorgverleners ervaren dat deze specifieke doelgroep niet goed herkend wordt, en dat ofwel hun transgenderachtergrond, ofwel hun geweldservaringen over het hoofd gezien worden. Dit bleek een ernstige belemmering te vormen voor tijdige en passende hulp.
Belemmerende factoren aan de kant van hulpvragers
Zowel hulpvragers als hulpaanbieders benoemden dat die gebrekkige hulp deels te maken heeft met factoren die bij de hulpvragers liggen: transgender slachtoffers van huiselijk geweld zoeken laat of soms helemaal geen hulp. Hun redenen hiervoor zijn deels meer generiek (gelden voor transgender én cisgender hulpvragers) en deels meer transspecifiek. Generieke redenen om geen hulp te zoeken zijn bijvoorbeeld het geweld niet als geweld (h)erkennen; schaamte; loyaliteit jegens de pleger; angst voor de pleger of voor de reacties van buitenstaanders; afhankelijkheid van de pleger; of niet weten waar je terecht kunt.
Andere redenen om geen hulp te zoeken zijn meer transspecifiek, of hebben voor transgender slachtoffers een andere lading dan voor cisgender slachtoffers. In onze analyse lag de nadruk op deze transspecifieke factoren. Eén zo’n reden om geen hulp te zoeken is schuldgevoel; over het geweld zelf of over de gevolgen van het bekendmaken ervan. Een geïnterviewde trans man, die een relatie met een man had toen hij in transitie ging, legt uit:
“[Er speelde een] stukje verantwoordelijkheidsgevoel. Het idee dat het je eigen schuld is. […] Toch wel zo van: ‘Ja ik heb hem inderdaad ook misleid’ [door mezelf als vrouw te presenteren]. Dus ik verdien geen hulp.”
Deze man beschuldigt zichzelf er dus van zijn partner “misleid” te hebben, omdat zijn partner hem leerde kennen toen hij zich nog als vrouw presenteerde. Het idee dat transgender personen “misleiders” of “fraudeurs” zijn – tevens een bekend stereotype in de media (Van den Berg, 2017) – kan er dus voor zorgen dat transgender slachtoffers van huiselijk geweld geen hulp zoeken.
Een andere geïnterviewde maakte ernstig partnergeweld mee, maar wilde haar partner niet aangeven. Ze zag het namelijk als haar schuld dat haar man veel familieleden was kwijtgeraakt, omdat die familieleden hun relatie (vanwege haar genderidentiteit) niet accepteerden. Vanuit dat schuldgevoel bleef ze bij hem en deed ze geen aangifte. De maatschappelijke marginalisering van transgender personen draagt er zo aan bij dat transgender slachtoffers van huiselijk geweld geen hulp zoeken.
Onder veel slachtoffers, ook cisgender slachtoffers, leeft verder het idee dat zij geen hulp waard zouden zijn. De lading van dit idee is extra zwaar voor transgender slachtoffers die hun hele leven al worden afgekeurd om wie ze zijn. Een geïnterviewde trans man kreeg in zijn jeugd bijvoorbeeld te maken met emotionele verwaarlozing/mishandeling, waaronder het negeren van zijn transidentiteit. De jarenlange boodschap dat hij niet mocht zijn wie hij was, heeft het zelfbeeld van deze respondent zo ernstig beschadigd, dat hij zelf is gaan geloven dat hij het niet waard is om hulp te krijgen voor de psychische mishandeling/verwaarlozing in zijn jeugd.
Een laatste reden om geen hulp te zoeken is wantrouwen jegens de hulpverlening. Voor transgender hulpvragers is het niet alleen de vraag of een zorgverlener kan helpen met de geweldsproblematiek, maar ook of een zorgverlener hen als trans persoon zal erkennen, respecteren en begrijpen. Sommige geïnterviewden hadden al zoveel transfobie en miskenning meegemaakt, ook vanuit zorgverleners, dat zij het begrijpelijkerwijs heel moeilijk vonden nog iemand te vertrouwen. Dit wantrouwen van hulpvragers werd ook door een aantal geïnterviewde zorgverleners als terecht gezien.
Belemmerende factoren aan de aanbodzijde
En daarmee komen we bij factoren aan de kant van zorgverleners die bijdragen aan de onzichtbaarheid en inadequate opvang van transgender slachtoffers van huiselijk geweld. Generieke knelpunten, die zowel transgender als cisgender slachtoffers van huiselijk geweld treffen, zijn de haperende overgang tussen jeugdzorg en volwassenzorg, het ontbreken van ondersteuning voor meersporen-hulpverlening (zoals zorgverleners of instellingen die slecht samenwerken), contra-indicaties die iemand buitensluiten van hulp (bijvoorbeeld autisme), de gebrekkige vergoeding van bepaalde zorg (waaronder hulphonden, die soms worden ingezet voor mensen met PTSS, en hulp vanuit ervaringsdeskundigheid) en slechte communicatie en informatievoorziening van hulporganisaties richting slachtoffers (wat bijvoorbeeld binnen een justitieel traject veel stress op kan leveren, als het slachtoffer niet op de hoogte wordt gehouden of/hoe lang de pleger nog vast zit).
Naast deze generieke knelpunten spelen ook meer transspecifieke knelpunten een rol. Op deze transspecifieke knelpunten lag in de analyse de nadruk. We bespreken achtereenvolgens de knelpunten in de huiselijk geweld keten, in de transgenderzorg, en knelpunten die in beide sectoren een rol spelen.
Knelpunten in de huiselijk geweld keten
Allereerst gaven zorgverleners uit de huiselijk geweld keten aan dat ze moeite hebben met het signaleren van transgender personen die met huiselijk geweld te maken hebben. Een medewerker van Roze in Blauw benadrukt dat zelfs wanneer de lhbtiq+ doelgroep specifieke aandacht krijgt, de transgender doelgroep alsnog onzichtbaar kan blijven:
“Wij hebben […] meerdere meldingen van huiselijk geweld binnen een homoseksuele relatie of een lesbische relatie. Maar van huiselijk geweld binnen een relatie waarin er één of twee personen transgender zijn, ken ik er één. In al die jaren dat ik bij Roze in Blauw zit.”
Hierbij helpt het niet dat transgender slachtoffers vaak niet als aparte doelgroep worden benoemd en geregistreerd, hoewel verschillende zorgverleners aangaven dat dit nuttig zou zijn. Het niet apart benoemen van transgender slachtoffers zorgt er namelijk voor dat de binaire, cisgender norm de standaard blijft, en dat transgender slachtoffers en hun specifieke behoeftes niet (h)erkend worden, zoals in de volgende alinea’s verder uitgewerkt wordt.
De binaire cisgender norm is een groot probleem voor transgender slachtoffers. Te denken valt bijvoorbeeld aan administratieve systemen die geen ruimte laten voor non-binaire mensen, of aan een crisisopvang die alleen plekken aanbiedt voor “mannen” of “vrouwen”. Binaire systemen kunnen extreem onveilig zijn voor trans mensen, geven geinterviewden aan. En dit geldt vooral voor trans mensen die niet makkelijk te “lezen” zijn voor buitenstaanders, zoals een trans vrouw die net aan haar medische transitie begonnen is, of die geen medische transitie doorgaat, en die door anderen gemakkelijk voor een man aangezien kan worden. Als deze vrouw in de vrouwenopvang terecht komt, is het maar zeer de vraag hoe ze daar ontvangen zal worden. Voor non-binaire trans mensen is in dit binaire opvangsysteem bovendien geen plaats, wat de vraag oproept waar zij terecht kunnen.
Een samenhangend knelpunt in de huiselijk geweld keten is dat zorgverleners vaak weinig kennis blijken te hebben van transgenderthematiek; een probleem dat zowel hulpvragers als zorgverleners benoemden, en dat ook werd gevonden in eerder onderzoek in de jeugdsector (Emmen et al., 2015). Dit gebrek aan kennis kan verschillende gevolgen hebben. Zo kan het in de intramurale zorg leiden tot allerlei praktische problemen: het negeren van bepaald medicijngebruik, het naakt en gezamenlijk met anderen moeten douchen terwijl dit negatieve reacties op kan roepen, of het uit/af moeten doen van belangrijke kledingstukken of hulpmiddelen, zoals binders, packers of borstprotheses.
Een ander mogelijk gevolg van het gebrek aan kennis is dat er onterecht geen aandacht besteed wordt aan iemands transgender-zijn in relatie tot het geweld, terwijl dat voor diegene wél een rol speelt. Dit geldt zowel voor de intramurale als de ambulante zorg. Een geïnterviewde hulpvrager zegt over haar contact met een psycholoog:
“Zij was echt een psycholoog voor het behandelen van het huiselijk geweld, en zij kon mij verder niet helpen met het genderstukje […] [En] ik geloof zeker wel dat dat een grote rol heeft gespeeld […] bij het geweld, […] dat ik waarschijnlijk door mijn onzekerheid zo veel meer toeliet dan dat ik toe had moeten laten.”
Waar bij deze geïnterviewde te weinig aandacht wordt besteed aan het trans-zijn, wordt in andere gevallen de transgenderidentiteit van een hulpvrager juist onterecht als allesverklarende factor gezien:
“Ik vertelde dat ik transgender ben, en dat is voor hun een heel ding, terwijl dat voor mij niet zo was. En dan vertelde ik daarnaast dat ik suïcidaal was […]. En dat werd gewoon compleet niet opgepikt.”
In beide gevallen, of er nou te weinig of te veel aandacht wordt besteed aan iemands transgenderidentiteit, is geen sprake van adequate hulpverlening die is afgestemd op de behoeften van de hulpvrager.
Soms leidt het gebrek aan kennis ertoe dat zorgverleners transgender hulpvragers als “te complex” beschouwen, en het niet aandurven om een hulpverleningstraject in te gaan. Een zorgverlener vertelt:
“Dat gebeurt natuurlijk ook met lastige casuïstiek: […] ‘Nou, we muteren het af’ [we sluiten het dossier], weet je, en dan: punt. ‘Zo; het staat in het systeem, ik heb mijn verantwoordelijkheid genomen’.”
Zodoende kunnen hulpvragen die juist extra aandacht vereisen in de la verdwijnen.
In een aantal gevallen kregen geïnterviewden zelfs te maken met negatieve en transfobe reacties op hun transgenderidentiteit, in de vorm van ontkenning en vooroordelen. Een geïnterviewde trans man vertelt bijvoorbeeld:
“[Toen ik bij de psycholoog kwam in verband met de lange termijn gevolgen van huiselijk geweld] ging ik al als man door het leven, maar dat heeft hij vanaf het begin niet echt geaccepteerd, leek het wel. Hij bleef maar ‘zij’ zeggen.”
Het belang van de juiste voornaamwoorden werd door veel geïnterviewden genoemd, en tegelijkertijd bleek dat zij vaak met verkeerde voornaamwoorden werden aangesproken. Dergelijke misgendering en ook deadnaming (gebruik van oude naam) werd vaak als pijnlijk ervaren, vooral als hulpvragers al meerdere malen hadden aangegeven hoe ze aangesproken wilden worden. Het geeft hulpvragers het gevoel dat ze niet serieus worden genomen, of zelfs niet mogen bestaan.
Geïnterviewde zorgverleners gaven aan dat ook de relatie tussen ketenpartners onderling schade op kan lopen wanneer er onvoldoende of onjuiste kennis aanwezig is. Zo vertelt een medewerker van Roze in Blauw over contact met een opvanglocatie:
“Daar werd létterlijk, echt letterlijk, de vraag gesteld: ‘Ja, maar heeft ze haar geslachtsveranderende operatie al gehad? [...] Nee, als ze die niet gehad heeft moet ze naar de mannenopvang.’ Serieus? Daar past ze helemaal niet! [...] Ja, dan ben je bij mij het vertrouwen kwijt. Dan kan ik jou niet meer serieus nemen als ketenpartner.”
Het gebrek aan kennis kan dus verschillende negatieve gevolgen hebben voor transgender hulpvragers. Meerdere geinterviewde zorgverleners gaven aan graag meer te willen leren over het onderwerp. Mogelijkheden tot bijscholing en intervisie lijken echter beperkt of weinig prioriteit te krijgen.
Knelpunten in de transgenderzorg, -belangenbehartiging en -zelforganisaties
Waar zorgverleners uit het huiselijk geweld keten vaak transgenderthematiek over het hoofd zien, of daar onvoldoende kennis over hebben, lijken zorgverleners uit de transgenderzorg, transgenderbelangenbehartiging en uit transgenderzelforganisaties vaak niet zo thuis in het thema huiselijk geweld. Dit leidt er volgens hulpvragers toe dat zorgverleners het niet bespreekbaar durven te maken. Een hulpvrager probeerde het geweld uit haar jeugd bijvoorbeeld ter sprake te brengen bij het Amsterdam UMC (voorheen VUmc) toen ze tien jaar geleden in transitie ging:
“Als ik het moet parafraseren, […] ik geloof dat mensen gezegd hebben: ‘Met dit soort situaties is het misschien slimmer om niet in die beerput te gaan roeren, laat de deksel er maar op’.”
Deze hulpvrager voelde zich duidelijk niet uitgenodigd om met haar zorgverlener in gesprek te gaan over het meegemaakte huiselijk geweld, omdat de hulpverlener het volgens haar niet aandurfde om het te bespreken.
In andere gevallen voelden hulpvragers geen ruimte om huiselijk geweld te bespreken binnen de transgenderzorg vanwege de “poortwachtersfunctie” van de psycholoog: “Als ik het negatieve verhaal [over mijn geschiedenis van kindermishandeling] zou neerleggen… Ik was bang dat men zich daarop ging focussen en niet meer op mijn wens om als vrouw verder te leven.” Geïnterviewden waren bang dat het bespreken van hun geweldservaringen en de gevolgen daarvan het transitieproces zou vertragen, en bespraken het om die reden niet met hun psycholoog. Dit sluit aan bij eerder onderzoek, waaruit blijkt dat mensen hun twijfels, zorgen en problemen niet durven te delen met de psycholoog of psychiater, vanwege de cruciale rol van deze hulpverlener in het verkrijgen van toegang tot medische interventies (Naezer et al., 2021).
Dit gebrek aan vertrouwen in de transgenderzorg is des te pijnlijker, omdat de geweldservaringen voor slachtoffers wel degelijk samen kunnen hangen met (vragen over) hun transitie, zoals blijkt uit de verhalen van mensen die dit wél met een hulpverlener hebben besproken. Een geïnterviewde trans man twijfelt bijvoorbeeld of zijn wens voor een genitale operatie, en zelfs zijn transgendergevoelens, wellicht het gevolg zijn van het seksuele geweld dat hij vroeger heeft meegemaakt:
“Ik ben nu bij de psycholoog in het VU voor de laatste operatie, en dat is dat kruisdeel [genitaliën]: wat wil ik daarmee? […] Die vraag heb ik aan [de seksuoloog] gesteld en ook aan de psycholoog in het VU, dat ik zelf heel erg worstelde: dat ik denk dat ik een jongen ben, wordt dat niet veroorzaakt door die seksuele trauma’s die ik heb opgelopen? Dat wat ik heb er niet mag zijn omdat ik daar aangerand ben?”
Het onderzoeken van de relatie tussen iemands transgenderidentiteit en ervaringen met geweld kan voor hulpvragers een belangrijke rol spelen in een transitieproces, maar dan moet een zorgverlener hier wel sensitief voor zijn, en het mag geen reden zijn om iemand een medische ingreep te ontzeggen of de “echtheid” van het trans-zijn in twijfel te trekken.
Een laatste knelpunt dat specifiek de transgenderzorg betreft, zijn de lange wachtlijsten in de transgenderzorg. Deze zijn schrijnend en potentieel levensbedreigend voor alle transgender personen die een medische behandeling willen ondergaan en des te meer voor transgender slachtoffers van huiselijk geweld die een transitie nodig hebben om hulp te zoeken voor hun geweldservaringen. Zo legt een geïnterviewde hulpvrager uit:
“Ik denk dat je door die transitie lichamelijk lekkerder in je vel zit, dat je ook meer energie en kracht hebt om de rest [huiselijk geweld] op te pakken […] De aanname is nu bij heel veel genderinstituten dat je eerst je psychologische zaken op orde moet hebben, en dan pas in transitie kan gaan. Terwijl mijn stellige overtuiging is dat het vaak andersom is.”
De lange wachttijden in de transgenderzorg kunnen dus een extra groot probleem zijn voor transgender slachtoffers van huiselijk geweld. Dit maakt het wegwerken van die wachtlijsten tot een nóg urgentere opdracht.
Knelpunten in de huiselijk geweld keten én de transgenderzorg
Tot slot kwam er uit ons onderzoek nog een aantal knelpunten die zowel de huiselijk geweld keten als de transgenderzorg, belangenbehartiging en zelforganisaties betreffen.
Een groot probleem in beide sectoren is dat zorgverleners emotioneel/psychisch geweld jegens trans mensen vaak niet als huiselijk geweld definiëren. Dergelijk psychisch geweld betreft gedrag zoals het structureel ontkennen van iemands genderidentiteit, het belachelijk maken van die identiteit, of het belemmeren van een transitie. De geïnterviewde hulpvragers kregen thuis, bijvoorbeeld van ouders of partners, impliciet of expliciet de boodschap niet te mogen zijn wie ze zijn; een boodschap die aantoonbaar leidt tot grote schade (Bauer, Scheim, Pyne, Travers, & Hammond, 2015; Coleman et al., 2012). Verschillende geïnterviewde zorgverleners noemden dergelijke gedragingen geen huiselijk geweld, en schakelden dus ook geen partners in uit de huiselijk geweld keten.
Een psycholoog/seksuoloog uit de transgenderzorg vertelt bijvoorbeeld over schrijnende situaties, waarin ouders structureel de gekozen naam van hun kind weigeren te gebruiken, of het trans-zijn van hun kind als een fase blijven zien. Deze hulpverlener benoemt dit negatieve en transfobe gedrag echter niet als huiselijk geweld. In plaats daarvan gebruikt ze de term “minderheidsstress”: stress veroorzaakt bij een persoon vanwege diens gemarginaliseerde positie. Door deze woordkeuze wordt een problematische situatie echter gemakkelijk tot een individueel, psychisch probleem gemaakt: de transgender persoon ervaart stress. Het risico hiervan is dat de oorzaak van die stress buiten beeld blijft, namelijk de schadelijke reacties van partners en/of familieleden.
Bij cisgender mensen wordt dit soort schadelijk gedrag (structurele miskenning, afwijzing, verwaarlozing, vernedering, kleineren, uitschelden, het tegenhouden van medische zorg, etcetera) wél als (psychisch) huiselijk geweld aangemerkt. Er is dus sprake van een dubbele standaard, waardoor transgender slachtoffers van huiselijk geweld niet de hulp en zorg krijgen waar zij recht op hebben.
Nog een factor die goede hulp belemmert betreft de marginalisering van ervaringsdeskundigheid. Verschillende hulpvragers én zorgverleners gaven aan dat ze ervaringsdeskundige hulpverlening enorm waardevol vinden; een bevinding die ook in eerdere onderzoeken al is beschreven (zie bijvoorbeeld Janssen & van Lier, 2014). Geïnterviewde hulpvragers voelden zich door ervaringsdeskundigen (ervaringsdeskundig wat betreft zowel trans-zijn als het meemaken van huiselijk geweld) gezien en erkend, wat zorgde voor een gevoel van veiligheid en verbinding. Bovendien zagen ze ervaringsdeskundigen als hoopvolle rolmodellen en waardeerden ze hun unieke kennis. Hierdoor bespreken hulpvragers sneller hun eigen ervaringen, waardoor ze ook betere hulp kunnen krijgen. Zorgverleners en belangenbehartigers gaven echter ook aan dat deze vorm van hulp heel slecht gefaciliteerd wordt: van ervaringsdeskundigen wordt vaak verwacht dat zij hun werk onbetaald doen, en zij worden niet altijd serieus genomen door collega’s zonder ervaringsdeskundigheid.
Belangrijk om te vermelden is het gebrek aan begeleiding voor slachtoffers in hun zoektocht naar passende hulp, met name vanuit de reguliere hulpverlening. Deze zoektocht wordt vaak als ingewikkeld en intimiderend ervaren, en hulpvragers voelen zich hierin nauwelijks ondersteund. Terwijl zij zich in een zeer kwetsbare situatie bevinden, moeten zij ingewikkelde vragen oplossen: welke zorg is er beschikbaar? Hoe zit het met de verzekering? Wat als je meerdere trajecten tegelijk wil? Hoe verloopt een bepaald medisch of juridisch traject? Zelfs als geïnterviewden al contact hadden met een hulpverlener, bijvoorbeeld een huisarts, crisisopvang of politie, was deze instantie vaak niet de spil in het oplossen van de vragen en het vinden van vervolg hulpverlening. Belangenorganisaties en informele zelforganisaties kunnen hierin een belangrijke rol spelen: in het geven van informatie, doorverwijzen naar de juiste instanties, toewijzen van buddy’s, en aanbieden van zelfhulpgroepen. Dit bleek echter niet altijd te werken, mede doordat hulpverleners uit de formele zorg de weg naar deze organisaties niet weten te vinden of het belang ervan niet inzien, en doordat dit werk vaak op vrijwillige basis gedaan moet worden, waardoor er bijvoorbeeld maar weinig menskracht beschikbaar is.
Een laatste knelpunt is de hoge mate van specialisering en diagnose gestuurd werken in de zorg, die geen recht doet aan de complexiteit en gelaagdheid van de onderzochte problemen. Een geïnterviewde hulpvrager zegt hierover:
“[Er zijn] te weinig holistische artsen die het overall [plaatje] zien en die de verbindingen zien. Zeker bij patiënten als ik… Je kunt inzoomen op een hokje, maar dat zal altijd op een teleurstelling uitdraaien.”
Geïnterviewden gaven aan dat zij zich vooral geholpen voelden door zorgverleners die buiten de hokjes wilden denken en een meer holistische benadering hadden. Zorgverleners gaven echter aan dat dit moeilijk te realiseren is binnen de huidige financieringsstructuren, die erg diagnosegericht zijn. Hierdoor bestaat al snel de neiging om problemen te vereenvoudigen en te psychologiseren. Hulpvragers zijn hier echter niet (altijd) bij gebaat.
Conclusie en aanbevelingen
Geweldservaringen kunnen op verschillende manieren samenhangen met transgenderthematiek. Het geweld kan (mede) een reactie zijn op iemands transgenderidentiteit, de transgenderidentiteit kan gebruikt zijn om het slachtoffer pijn te doen, slachtoffers kunnen door negatieve reacties op hun transgenderidentiteit onzeker zijn geworden en daardoor huiselijk geweld hebben “geaccepteerd”, ze kunnen het gevoel hebben dat ze het geweld over zich hebben afgeroepen omdat ze hun partner of omgeving “misleid” of “in de problemen gebracht” hebben, ze kunnen twijfelen over de “echtheid” van hun transgendergevoelens en zich afvragen of die gevoelens niet het gevolg zijn van het geweld, ze kunnen het gevoel hebben dat ze het niet waard zijn om hulp te zoeken, en ze kunnen zich extra onveilig voelen in het zoeken naar hulp door eerdere negatieve reacties op hun trans-zijn. Voor een adequate hulpverlening is het dus cruciaal dat zorgverleners rekening houden met beide elementen, zowel het transgender-zijn als het huiselijk geweld.
Uit de ervaringen van geïnterviewde hulpvragers en hulpverleners bleek dat transgender slachtoffers van huiselijk geweld grotendeels onzichtbaar zijn in twee werelden: (1) in de huiselijk geweldsector is transgenderthematiek vaak onzichtbaar, en (2) in de wereld van de transgenderzorg en belangenbehartiging is huiselijk geweld vaak onzichtbaar. De hulpverlening voor deze groep slachtoffers schiet daardoor vaak tekort. Zo gaven geïnterviewde hulpvragers aan dat er soms (veel) meer of juist minder aandacht werd besteed aan “het transgenderdeel” of “het huiselijk gewelddeel” van hun verhaal dan waar ze behoefte aan hadden; dat de (mogelijke) relatie tussen deze twee elementen niet betrokken werd in de hulpverlening terwijl ze daar wel behoefte aan hadden, of omgekeerd; of dat ze te maken kregen met (de dreiging van) onprettige reacties en transfobie, zoals buitensluiting, misgendering en deadnaming.
De onzichtbaarheid en inadequate opvang van transgender slachtoffers van huiselijk geweld lijkt enerzijds te maken te hebben met factoren aan de kant van de hulpvragers. Zij wachten soms lang met het zoeken naar hulp. De gemarginaliseerde positie van en stereotypen over trans personen spelen hierin een grote rol, zoals de misvatting dat transgender personen “fraudeurs” of “misleiders” zouden zijn, of “minderwaardig” ten opzichte van cisgender mensen. De verhalen van een aantal geïnterviewden laten zien dat zij dergelijke vooroordelen hadden geïnternaliseerd, en daarom soms geen, of later, hulp inschakelden.
Daarnaast spelen knelpunten aan de aanbodzijde een rol, waarbij we voornamelijk zijn ingegaan op transspecifeke knelpunten. Sommige knelpunten betreffen de huiselijk geweld keten, andere betreffen de transgenderzorg en nog weer andere knelpunten betreffen beide sectoren. Een eerste knelpunt dat specifiek geldt voor de huiselijk geweld keten is dat de transgenderachtergrond van slachtoffers vaak niet herkend en geregistreerd wordt, waardoor dit aspect van hun ervaringen onzichtbaar blijft. Een tweede knelpunt in deze sector zijn de binaire systemen, met name binaire registratiesystemen en binaire opvanglocaties. Deze systemen kunnen leiden tot onveiligheid, buitensluiting en misgendering. Een laatste knelpunt in de huiselijk geweld keten is het gebrek aan kennis over transgenderthematiek. Dit gebrek aan kennis leidt tot verschillende problemen: praktische problemen (geen aandacht voor bepaald medicijngebruik of hulpmiddelengebruik); meer of juist minder aandacht voor iemands transgenderidentiteit dan waar de hulpvrager behoefte aan heeft; het buitensluiten van hulpvragers van de gewenste zorg omdat ze “te complex” zouden zijn; negatieve en transfobe reacties; en schade aan samenwerkingsrelaties met partners in de transgenderzorg.
Een knelpunt dat specifiek de transgenderzorg betreft is de terughoudendheid om huiselijk geweld bespreekbaar te maken, mogelijk vanuit een gebrek aan kennis over deze thematiek. Een tweede knelpunt binnen de transgenderzorg vormt de “poortwachtersfunctie” van hulpverleners in de deze sector: geïnterviewde hulpvragers waren soms bang dat ze vanwege hun (trauma’s door) huiselijk geweld geen toestemming zouden krijgen voor een transitie, en brachten het daarom soms niet ter sprake. Een laatste knelpunt betreft de wachtlijsten in de transgenderzorg. Transgender slachtoffers van huiselijk geweld die een transitie nodig hebben om de confrontatie aan te kunnen met hun geweldservaringen, worden door deze wachtlijsten sterk belemmerd.
Een knelpunt dat zowel de transgenderzorg als de huiselijk geweld keten betreft, is dat psychisch geweld jegens trans mensen vaak niet als huiselijk geweld wordt gezien. Dit is opmerkelijk, omdat het psychische geweld waar transgender personen mee te maken krijgen (structurele miskenning, afwijzing, verwaarlozing, vernedering, het tegenhouden van medische zorg) in cis- en heteronormatieve gevallen wel degelijk als geweld worden aangemerkt. Doordat transgender slachtoffers niet als slachtoffers worden aangemerkt, krijgen zij geen toegang tot hulp, opvang en/of traumaverwerking.
Een tweede knelpunt dat voor beide sectoren geldt, is de marginalisering van ervaringsdeskundigheid. Deze vorm van expertise wordt erg gewaardeerd door zowel hulpvragers als hulpaanbieders, maar het is moeilijk voor ervaringsdeskundige hulpverleners om een plek te verwerven binnen de hulpverlening: zij krijgen lang niet altijd een financiële vergoeding voor hun werk, en ze worden niet altijd serieus genomen door collega’s. Hierdoor is deze waardevolle vorm van hulp niet altijd beschikbaar voor slachtoffers.
Een derde knelpunt dat beide sectoren betreft, is het gebrek aan begeleiding voor hulpvragers in de zoektocht naar passende hulp. Deze zoektocht wordt vaak als zeer ingewikkeld en intimiderend ervaren. Slachtoffers hebben het gevoel hier alleen voor te staan en zien soms door de bomen het bos niet meer, waardoor ze vast kunnen lopen in het zoeken naar hulp.
Een laatste knelpunt dat in beide sectoren een rol speelt, is de hoge mate van specialisering en diagnosegestuurd werken. Hulpvragers en hulpaanbieders voelen hierdoor niet altijd ruimte om de problemen van transgender slachtoffers van huiselijk geweld in al hun complexiteit aan te pakken, met ruimte voor zowel de transgenderachtergrond als de geweldservaring van de hulpvrager.
In ons onderzoeksrapport doen we ruim veertig aanbevelingen om de zorg voor transgender slachtoffers van huiselijk geweld te verbeteren (de Blank et al., 2021). Deze zijn gericht op (het faciliteren van): een betere herkenning van, en meer kennis over transgender slachtoffers van huiselijk geweld; het vergroten en verbeteren van het hulpaanbod en verkorten van wachttijden; het deskundiger en minder binair maken van het bestaande hulpaanbod in huiselijk geweldzorg en het verbeteren van de samenwerking tussen verschillende hulpverleners en organisaties via bijvoorbeeld structurele onderlinge samenwerkingsverbanden en sociale kaarten. Tot slot is er behoefte aan meer wetenschappelijke en praktijkgerichte kennis over (hulp bij) huiselijk geweld jegens transgender personen. Met de aanbevelingen hopen we een bijdrage te leveren aan het dichten van de kloof tussen transgender slachtoffers van huiselijk geweld en zorgverleners.
Ons onderzoek betrof een eerste verkenning van een gelaagd, multidimensionaal onderwerp. We hebben daardoor niet alle elementen diepgaand en gedetailleerd uit kunnen werken en vervolgonderzoek is nodig. Zo zou het waardevol zijn om inzicht te krijgen in de overeenkomsten en verschillen tussen de ervaringen met (hulp na) verschillende vormen van huiselijk geweld, zoals kindermishandeling en partnergeweld, en de ervaringen van slachtoffers met verschillende genderidentiteiten, zoals trans mannen, trans vrouwen en non-binaire mensen. Ook verder onderzoek naar de overeenkomsten en verschillen tussen de verschillende sectoren en hulpaanbieders zou van grote toegevoegde waarde zijn. Kwantitatief onderzoek zou een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het krijgen van inzicht in de vraag hoe algemeen de ervaringen zijn die in ons onderzoek naar voren kwamen, en of die problemen in elke sector even groot zijn. Om de hulpverlening verder te verbeteren, zou het zinvol zijn om onderzoek te doen naar de huidige stand van zaken met betrekking tot opleiding en kennisdeling voor hulpverleners, en de inrichting van evaluatie en klachtenprocedures in verschillende organisaties/sectoren. Tot slot is er nog maar weinig bekend over de precieze relatie tussen trans-zijn, gendertransities, en (trauma na) huiselijk geweld, terwijl dit onderwerp voor transgender slachtoffers van huiselijk geweld heel belangrijk is. Ook op dit gebied is meer vervolgonderzoek nodig.
Dankbetuiging
Wij bedanken in de eerste plaats de geïnterviewden, voor hun openheid en vertrouwen in het onderzoeksteam. Dit onderzoek maakte onderdeel uit van een groter project, waarin werd samengewerkt tussen Atria, Transgender Netwerk Nederland, de Gemeente Amsterdam, de Gemeente Den Haag en de Universiteit van Amsterdam (Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen) om de aanpak van huiselijk geweld jegens transgender personen te verbeteren. De conceptbevindingen van het onderzoek zijn voorgelegd aan vertegenwoordigers van deze organisaties en aan een co-creatiegroep bestaande uit hulpvragers, formele zorgorganisaties en zelforganisaties. Naar aanleiding van hun feedback is het rapport op een aantal punten aangevuld en aangescherpt; dank daarvoor. Bij de uitvoering van het onderzoek waren naast de auteurs van dit artikel nog een aantal mensen betrokken: onderzoeker Max de Blank, die een deel van de interviews afnam en bijdroeg aan de inhoudelijke analyse, en stagiairs Gresa Gashi en Marit Schubad, die ondersteunden bij de werving van deelnemers, planning van de interviews, de literatuurstudie en het coderen en organiseren van de onderzoeksdata. Dank voor jullie waardevolle bijdragen!
Financiering
Het onderzoek waar deze publicatie op gebaseerd is, werd gefinancierd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Literatuur
Akkermans, M., Derksen, E., Kloosterman, R., Moons, E. & Wingen, M. (2023). Prevalentiemonitor huiselijk geweld en seksueel grensoverschrijdend gedrag 2022. Den Haag: WODC, CBS.
Amsterdam UMC (2023). Wachtlijst indicatie 1 februari 2023. https://www.amc.nl/web/specialismen/genderdysforie/wachttijden.htm
Bauer, G. R., Scheim, A. I., Pyne, J., Travers, R., & Hammond, R. (2015). Intervenable factors associated with suicide risk in transgender persons: A respondent driven sampling study in Ontario, Canada. BMC Public Health, 15(525), 1-15.
Coleman, E., Bockting, W., Botzer, M., Cohen-Kettenis, P. T., DeCuypere, G., Feldman, J., . . . Zucker, K. J. (2012). Standards of care for the health of transsexual, transgender, and gender-nonconforming people, Version 7. International journal of transgenderism, 13(4), 165-232.
De Blank, M., Naezer, M., Krebbekx, W., & Gashi, G. (2021). Onzichtbaar in twee werelden: Hulpverlening voor transgender slachtoffers van huiselijk geweld en kindermishandeling. https://www.transgendernetwerk.nl/wp-content/uploads/Rapport-aanpak-huiselijk-geweld-trans-personen-Atria.pdf
Den Boon, T. (2023). Is een ‘trans persoon’ hetzelfde als een ‘transpersoon’? Trouw. https://www.trouw.nl/cultuur-media/is-een-trans-persoon-hetzelfde-als-een-transpersoon~b5fd356b/
Emmen, M., Felten, H., Addink, A., Bakker, P. P., Boote, M., & Keuzenkamp, S. (2015). Onderzoek naar de aandacht voor lesbische, homo, bi-jongeren, transgenderjongeren en jongeren met een intersekse conditie in de jeugdsector. Journal of Social Intervention: Theory and Practice, 24(3), 439-458.
Intomart GfK (2010). Slachtofferschap van huiselijk geweld: Aard, omvang, omstandigheden en hulpzoekgedrag. Den Haag: WODC, Ministerie van Justitie.
Janssen, T., & van Lier, L. (2014). Startdocument over ervaringsdeskundigheid in de jeugdhulp. https://www.jso.nl/wp-content/uploads/Startdocument-over-ervaringsdeskundigheid-in-de-jeugdhulp2.pdf
Kuyper, L. (2017). Transgender personen in Nederland. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.
Movisie (2021). Factsheet: Huiselijk geweld. https://www.movisie.nl/publicatie/factsheet-huiselijk-geweld-2021
Naezer, M., Oerlemans, A., Hablous, G., Claahsen–van der Grinten, H., van der Vleuten, A., & Verhaak, C. (2021). ‘We just want the best for this child’: Contestations of intersex/DSD and transgender healthcare interventions. Journal of Gender Studies, 30(7), 830-843.
Ndwanje, O. (2020). ‘Transvrouwen’ bestaan niet, trans vrouwen wél. OneWorld. https://www.oneworld.nl/lezen/seks-gender/lhbti/transvrouwen-bestaan-niet-trans-vrouwen-wel/
ten Boom, A., & Wittebrood, K. (2019). De prevalentie van huiselijk geweld en kindermishandeling in Nederland. Den Haag: WODC.
van Beusekom, G., & Kuyper, L. (2018). lhbt-monitor 2018: De leefsituatie van lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender personen in Nederland. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.
Van den Berg, M. (2017). Factsheet Transgender en beeldvorming in Nederland 1991-2016. https://www.transgenderinfo.nl/wp/wp content/uploads/2017/02/2017_FS_transgender_en_beeldvorming_A4.pdf
Van Oosterhout, E. (2019). Overal op je hoede: Geweld tegen transgender personen in Nederland. Amsterdam: Transgender Netwerk Ne-derland.
Summary
Transgender people seem to experience domestic violence and child abuse at disproportionally high rates. At the same time, organisations for help and care hardly ever see this particular group of victims. In this publication, we analyse possible causes of and solutions for this discre-
pancy, based on 25 in-depth interviews with transgender victims and with professionals working in different sectors. Our analysis shows that domestic violence can be related to the transgender background of victims in different ways, and in order to provide adequate help and care, it is crucial for professionals to take both factors into account: the element of domestic violence as well as the transgender element. In practice, this is not yet the case. Victims who seek help and care are often invisible in two worlds: in organisations working in the field of domestic violence, the potential role of a victim’s transgender background often remains invisible, whereas in organisations working in the field of transgender care, potential experiences of domestic violence often remain invisible. Because of this invisibility, transgender victims of domestic violence often don’t receive the help and care they need and are entitled to. For instance, professionals may pay (much) more or (much) less attention to “the transgender part” or “the domestic violence part” than what is considered helpful by their client. The (possible) relationship between the two elements may not be explored, while a client does feel the need to explore this, or the other way around. And victims may face (imminent) unpleasant reactions and transphobia, such as exclusion, misgendering and dead naming. Based on our analysis, we formulate several recommendations.
Key words: domestic violence, child abuse, transgender people, healthcare, victims
Trefwoorden: huiselijk geweld, kindermishandeling, transgender personen, hulpverlening, slachtoffers