In deze literatuurbulletin van Jaargang 45, nummer 4, treft u twee verslagen aan.

  • Credible Threat. Attacks Against Women Online and the Future of De- mocracy.
    Sobieraj, Sarah (2020)
  • Habibi – Het lief en leed van lgbt-moslims.
    Peumans, W. (2021).

Credible ThreatSobieraj, Sarah (2020).
Credible Threat. Attacks Against Women Online and the Future of De-mocracy.
Oxford: Oxford University Press, 174 pagina’s, € 30,-

Credible Threat is zo’n boek waarvan je bij aanvang verwacht dat het je wellicht weinig nieuws zal bieden, maar dat gaandeweg toch uitermate informatief blijkt. Tegen de tijd dat je het neerlegt, heb je gewonnen aan inzicht in online intimidatie en aan overzicht van wat daar dan allemaal bij komt kijken. Ook je verontwaar-diging heeft nog een fijne zet gekregen. Mijn interesse voor de serie Oxford studies in digital politics is gewekt!
Dit boek baseert zich op diepte-interviews met 52 vrouwen die identity-based digital abuse from stran-gers hebben meegemaakt. Het onderzoek heeft in de VS plaatsgevonden, maar de aard en de gevolgen van de problematiek zijn uiteraard universeel. Volgens de auteur zijn er minor regional differences in incidentie en prevalentie van online intimidatie. Percentages liggen, onder vrouwen, vaak rond of net boven de helft van de onderzochte groep. Een recent onderzoek van Plan International onder meisjes wereldwijd, gepubliceerd terwijl ik dit boek aan het lezen was, geeft aan dat 58% van de meisjes een of andere vorm van online intimi-datie heeft meegemaakt. Sobieraj laat zich weinig met cijfers in, maar gebruikt haar kwalitatieve materiaal op-timaal. In een soepele en innemende schrijfstijl, door-spekt met interessante literatuurverwijzingen en tot de verbeelding sprekende citaten, neemt ze de lezer mee langs aard en gevolgen van digital toxicity en exploreert ze de mogelijkheden van bestrijding. Een fijne uitge-breide literatuurlijst complementeert het geheel.
Sobieraj interpreteert digitale agressie (door over-wegend mannen) tegen vrouwen als een systematische inspanning om de impact van vrouwen in de digitale sfeer te beperken en de zichtbaarheid van vrouwen in het publieke domein in te dammen. Door het groot-schalig intimideren, te schande maken (shaming) en be-schuldigen (discrediting) van vrouwen wordt een voor hen vijandige spreekomgeving gecreëerd. Vooral groe-pen die altijd al met discriminatie en devaluatie te ma-ken hadden (zoals etnische minderheden) en groepen die bij uitstek bedreigend zijn voor de status quo (zoals feministen, activisten en politici) worden belaagd. De beledigingen aan het adres van vrouwen zijn vaak op het lichaam gericht en sterk seksualiserend. Hun vrou-welijkheid wordt tegen hen gebruikt. De impact van di-gitale giftigheid is zo verreikend omdat het typisch een geheel is dat groter is dan de som der delen. Vooral het cumulatieve effect brengt de meeste schade. Sobieraj illustreert hoe de continue anticipatie belastend is voor haar respondenten: er kan altijd, steeds weer en uit ver-schillende hoeken iets akeligs binnenkomen. De risico’s op en van (toekomstige) giftige uitingen zijn tegelijker-tijd moeilijk in te schatten. Dat maakt dat vrouwen in continue onzekerheid verkeren hoe te reageren. Zelfs als er niets gebeurt, is er sprake van angst en preoccu-patie en dus van effect.
Respondenten getuigen dat reacties van werkgevers, instanties en zelfs van (goedbedoelende) bekenden en intimi vaak trivialiserend, minimaliserend en nor-maliserend zijn: ‘het is het internet maar’, ‘ga dan niet het internet op’ en ‘het is toch geen fysiek geweld’. Het cumulatief traumatiserende effect van de herhaalde intimidatie plus de continue dreiging wordt te weinig erkend. Ook de idee dat het internet buiten de ‘echte’ werkelijkheid staat, ook wel digital dualism genoemd, is een een false binary, stelt Sobieraj. Het nodigt uit tot victim blaming en vergroot de kans dat slachtoffers de trivialisering ook internaliseren. Tegelijkertijd wapenen ze zich in een tijdrovende, rituele strijd tegen nieuwe aanvallen. Ze nemen digitale veiligheidsmaatregelen, zoals het gebruik van meerdere accounts, meerdere passwoorden, two-factor authenticatie, het uitzet-ten van locatievoorzieningen en een switch naar een mannelijker (avatar of ) presentatie: going male. Ook vermijden ze risicovolle platforms, doen aan inhoude-lijke zelfcensuur en geven tegengas tegen identiteits-schade door toch vooral de eigen geloofwaardigheid aan te tonen. Sommigen zoeken hun toevlucht in acti-visme. De coping met online agressie is een vorm van emotiewerk, vindt de auteur. Geprivilegieerde (witte) groepen zijn daarbij in het voordeel. Een established career, status en standing kunnen als emotionele buf-fers werken. Gemarginaliseerde vrouwen, waaronder jonge vrouwen uit minderheidsgroepen met een be-ginnende carrière, maken niet alleen meer intimidatie mee maar kunnen zich er, zowel objectief als subjectief, ook minder goed tegen wapenen, stelt Sobieraj. Waar-bij mij toch even de gedachte bekruipt dat hier met een diverse steekproef van meer dan 50 respondenten toch best enige onderbouwende kwantificering op losgela-ten had kunnen worden.
Vervolgens worden de emotionele, beroepsmatige, economische en sociale kosten behandeld van wat de auteur ook wel ‘digitale misogynie’ noemt. Slachtoffers betalen een toxicity tax omdat ze kosten dragen voor, bijvoorbeeld, het outsourcen van accountmanagement, juridisch advies, verloren productiviteit en reputatie-schade. Daarnaast wordt er schade toegebracht aan het publieke discours door de grootschalige versprei-ding van misinformatie en door zelfcensuur bij getrof-fenen of zelfs algehele terugtrekking uit de digitale wereld. Het enthousiasme van vrouwen om zich in te zetten voor de publieke zaak heeft er ook onder te lij-den. Zo worden vrouwen terrorized into silence. Sobieraj haalt een onderzoek aan dat vindt dat 41% van vrou-wen tussen 15 en 29 jaar zelfcensuur toepast om online intimidatie te voorkomen.
Tot slot wordt besproken waarom digitale intimida-tie zo moeilijk te voorkomen of bestraffen is. Er zijn (vrij-wel) altijd meerdere daders in het geding en meerdere platforms. Sobieraj laat zien hoe het Amerikaanse straf-rechtelijk kader in dergelijke gevallen tekortschiet (het-geen waarschijnlijk in Nederland ook zo is). De meeste afzonderlijke gebeurtenissen halen definities of drem-pels voor een strafrechtelijke procedure niet. Misschien biedt het mensenrechtenkader betere mogelijkheden. Dat wordt nog onderzocht. Blijft staan dat de aanvallers veelal anoniem blijven en niet ter verantwoording kun-nen worden geroepen. Het is sterk de vraag of wette-lijke maatregelen tegen individuele daders vruchtbaar kunnen zijn, it’s not illegal to be an asshole. Bovendien wordt de vrijheid van meningsuiting vaak aangevoerd te hunner verdediging. Sobieraj’s mening is hier helder: Free expression for all means that those who hell bent on silencing others need to find something else to say!
Uiteraard is er veel druk op platforms om (preven-tieve) maatregelen te nemen, zeker nu sprake is van toenemende kritiek (‘techlash’) op big tech. Zij zijn hun maatregelen wel degelijk aan het tweaken en uitbrei-den, maar het is de vraag of die gehandhaafd zullen worden en of het überhaupt genoeg is. De zorg voor slachtoffers zal sowieso verbeterd moeten worden. So-bieraj pleit voor de nodige deskundigheidsbevordering bij relevante groepen zoals politie en sociaal werkers, meer financiering voor victim-centered support, trai-ning van pleitbezorgers, betere registratie van klach-ten, meer onderzoek. Ik zie hier persoonlijk ook zeker een taak voor seksuologen. Uw particuliere deskun-digheid kan wellicht baat hebben bij (deze bespreking van) dit boek.

Ine Vanwesenbeeck
Psycholoog

Habibi Het lief en leedPeumans, W. (2021).
Habibi – Het lief en leed van lgbt-moslims.
Antwerpen: Uitgeverij Vrijdag, 160 pag., € 22,50.

Wim Peumans (1984) is geen onbekende op het gebied van seksualiteit, religie en migratie. Hij publiceerde eer-der een aantal bekroonde academische werken over dit onderwerp. Ook dit werk slaagt goed in de opzet. Op basis van gedetailleerde gesprekken met lgbtq+ mos-lims over een periode van vele jaren, schetst hij in tien openhartige en ontroerende portretten ook ditmaal de strijd der werelden. De titel van het boek – Habibi – ligt wellicht niet erg voor de hand, aangezien het door-gaans als ‘mijn geliefde’ wordt vertaald. Het is afgeleid van ‘hub’, een van de Arabische woorden voor liefde. En in essentie gaat dit boek over mensen die op zoek zijn naar ‘hub’, naar liefde.
De auteur start met een korte inleiding over zijn ei-gen coming out en coming in, de weinig constructieve adviezen van zijn psycholoog, zijn thuis, de houding van de gewezen samenleving en de ontmoeting met de man waarmee hij zijn leven zou gaan delen. Ook schetst Peumans in zijn inleiding de reactie van de academische wereld op het onderwerp van zijn pro-motieonderzoek, die vooral niet louter en alleen be-geesterd waren. Evenwel verrijkte dit zijn kijk op de materie. Immers, de kracht van verhalen ligt in het feit dat ze, als het ware, onder je huid kunnen kruipen en zich daar nestelen. Het is daarom dat hij het nodig vond het ook in iets anders dan een academisch werk naar buiten te brengen, en daar is hij goed in geslaagd.
De tien portretten in dit boek vormen – aldus Peu-mans – ‘een relaas van anders zijn’ en de bestendige strijd tussen twee werelden: blijven en vertrekken, spreken en zwijgen, ontkenning en acceptatie, God en jezelf maar vooral toch – zo blijft mij bij – familie en seksuele identiteit. Het biedt de mogelijkheid een zeldzame inkijk te verkrijgen in wat het betekent om in onze samenleving op het kruispunt van verschillen-de minderheden te staan. Peumans voegt in elk por-tret een gedemarqueerd eigen stuk in, waarbij hij de context van de verhalen aan de hand van prangende vragen plaatst. Daarin vindt men met enige regelmaat wat onnodige herhaling, hetgeen ik persoonlijk niet als bijzonder storend heb ervaren. Datzelfde is voor de portretten te zeggen, maar dat toont mijns inziens vooral ook de overeenkomsten tussen de verschillende geportretteerden.
In de tien portretten wordt men zich rap bewust van het feit, dat veel lgbtq+ moslims die worstelen met twee werelden, vaak adviezen van vrienden én professionals ontvangen die juist de spanningen, de onzekerheden, de angst en het onvermogen voeden. Niet zelden ont-staat het gevoel dat men ‘geassimileerd’ dient te wor-den binnen de Westerse lgbtq+ gemeenschap, terwijl dit voor in wezen de meeste geportretteerden niet tot de mogelijkheden behoort, noch als wenselijk wordt ervaren. De vooroordelen die veel lqbtq+ers ervaren in de samenleving, worden alleen maar groter als je mos-lim bent, vanwege onwetendheid over culturele achter-gronden en gemeenschappen. Stapsgewijs lukt het Peumans goed om de lezer zich van de genuanceerde realiteit bewust te maken, en werpt hij een licht op het zeer gevoelige en doorgaans onzichtbare proces waar deze groep mee te maken heeft.
Daar waar niet-moslims hun gesloten identiteit vaak kunnen openen en onderdeel kunnen worden van ver-schillende gemeenschappen, ligt dit voor moslims be-trekkelijk anders. Zij staan doorgaans voor een welhaast onmogelijke keuze. Het is schrijnend te moeten lezen dat de protagonisten in hun amoureuze relaties met niet-moslims, doorgaans met veel onbegrip te maken krijgen. In elke separate minderheid lijken zij daardoor niet werkelijk aanvaard te worden juist vanwege de an-dere onderdelen van hun identiteit. Bruggen zijn daarin te slaan, en worden ook geslagen, maar het oversteken daarvan ligt niet eenvoudig. Het is de verdienste van Peumans inzichtelijk te maken dat hulp hierin en be-grip hiervoor alleen in een holistische aanpak zinvol te maken is. Wie bepaalt – anders dan jijzelf – wanneer je ‘volwaardig’ deel uitmaakt van een (sub)cultuur, wie je bent, wie je mag zijn en waar je bij hoort? Een worstel-ing waar vele lgbtq+ moslims blijvend mee te maken hebben. En dat is de grondslag van de spanning die deze groep voelt. Het is een vaak jarenlang, gestadig en zeer arbeidsintensief proces, evenzo en niet in de laatste plaats, bij het aangaan van vriendschappen en nieuwe relaties. Die laatste twee blijken nochtans vaak teleurstellend. Daar waar er juist vaak behoefte is aan een bestendige relatie en/of betekenisvolle vriend-schap, vormen nieuwe contacten niet zelden een de-ceptie in een subcultuur welke helaas vaak nog steeds gericht is op vluchtige seksuele escapades.
Het is gelukkig niet allemaal kommer en kwel. Vele geportretteerden vinden uiteindelijk een evenwicht binnen de verschillende gemeenschappen, en tevens de betekenisvolle relatie waar ze naar hunkeren. Daar-door wordt hun leefwereld groter, en zij die geluk heb-ben merken dat de omgeving langzaam maar zeker daarin meebeweegt. Dat meebewegen gebeurt vaak zonder de identiteit een naam te geven. Iets dat ook niet-moslim lgbtq+ers zullen herkennen.
Ik zag voorheen met enige regelmaat moslims met een andere dan heteroseksuele oriëntatie, en dacht hier in de hulpverlening prima mee uit de voeten te kunnen. Echter, alleen al in die zin is dit boek een eyeopener voor mij als Westerse niet-moslim. Het maakt me weer eens bewust van mijn vooroordelen en de (on) mogelijkheden welke deze groep voelt en ervaart, en waar we niet zelden blind voor zijn. Onbevooroordeeld reflecteren, luisteren, leren, en begrip tonen voor deze (on)mogelijkheden helpt deze groep ook in de profes-sionele setting. Het plaats het discours van seksualit-eit en religie in perspectief en context, en biedt een zeldzame inkijk in een zeer intieme identiteitsbelevenis. Daarenboven draagt het in belangrijke mate bij aan de grote kracht van het geschreven woord. Of zoals James Baldwin het zo subliem verwoordde: ‘Je denkt dat je pijn en je verdriet ongekend zijn in de wereldgeschiedenis. Maar dan, begin je te lezen.’

Willem-Jan Cuypers
Gynaecoloog